Waarborgen en zekerheden
Het Land van Goed Doen weet zich weet zich al jaren omringd door allerlei instanties die Keurmerken, Waarborgen en andere ‘zekerheden’ afgeven: met name de fondsenwervende instellingen. Intussen is de afgifte van waarborgen ingeklonken tot één erkenningsregeling die de donateurs de garantie moeten geven dat de goede doelen die zij willen bedenken aan verregaand onderzoek naar de robuustheid van hun handel en wandel is onderworpen.ANBI zijn al goed gekaderd
De opkomst en behoefte van de keurmerken in het afgelopen decennium, zo zou je kunnen zeggen, is ergens ook een impliciete bewering dat het voldoen aan de ANBI-regels, zoals gesteld door de Belastingdienst, de lading niet zou dekken. Er zou dan nog steeds van alles mis kunnen zijn met de organisatie, zolang er geen additionele stempels gehaald worden van keurmerkorganisaties. Maar die suggestie lijkt onjuist. De grote lijnen die de Belastingdienst uitzet om het ANBI-schap te kaderen, zijn al behoorlijk verregaand en dekken de lading goed. Zo werd een aantal jaar geleden, mede op basis van controle door het ANBI-team, de bestedingsregel aangescherpt, nadat vooral particuliere vermogens handig gebruik wisten te maken van een eigen goede doelenstichting. In 2009 opgetrokken van ten minste 50% doelmatig besteden naar ten minste 90%, was deze regel tot dat moment eigenlijk een handreiking naar fiscaal efficiënt vermogen structureren voor eigen gebruik, in plaats van naar maximeren van bestedingen aan het algemeen nut.Opnieuw aanscherping graag
Die regel mag wat mij betreft wél opnieuw aangescherpt worden. Want waar bestedingen inmiddels echt wel tot en met tenminste 90% richting de statutaire algemeen nut beogende doelen vloeien, blijft er een aandachtsgebied onbenoemd: de kosten die een stichting maakt om dat budget te genereren (vermogensfondsen: het ‘vermogensbeheer’) en uit te geven (de overhead). Een hopelijk illustratief voorbeeld – vanaf hier zal vooral aan vermogensfondsen gerefereerd worden.Een illustratieve casus
Stel, we hebben een vermogensfonds, €10 miljoen groot, met een eeuwigdurend ambitie om in stand te blijven.Het anti-oppotbeginsel van de Belastingdienst stelt dat rijker worden niet de bedoeling is van een ANBI, maar dat nà kosten en budget, het goedmaken van ten minste inflatie over langere tijd gemeten, toegestaan is om maatschappelijk relevant te blijven qua jaarlijkse bestedingen.
Stel ook, dat het bestuur besluit om de ontvangers van hun gelden uitzicht te geven op een zo stabiel mogelijk jaarlijks beschikbaar budget (een ander aandachtspunt voor fondsen trouwens: pas het beschikbare budget niet aan op de stand van de beurs, maar maak dit een vast bedrag per jaar dat om de 3-4 jaar opnieuw vastgesteld wordt om compliant te blijven met instandhouding en anti-oppotten).
Gesteld: de inflatie is 1.5%, langjarige beurs- en marktrendementen zijn gesteld op 5-6% als we de vermogensrendementsheffingsaannames hanteren, waarna dus resteert voor budget 3,5-4,5% van het vermogen. Het fonds zet dit bedrag vast op €400.000 per jaar...
Maar wie betaalt dan de kosten?
Om deze €400.000 uit te geven, moet er toch iets van een organisatie zijn: er moet administratie worden bijgehouden (ook een ANBI-vereiste) en het geld moet belegd worden om die langjarig beoogde 5-6% daadwerkelijk te kunnen behalen.
Iemand op kantoor aanhouden voor secretariële ondersteuning, behandelen van aanvragen voor steun; überhaupt een kantoor aanhouden, de administratie prudent voeren én de accountantscontrole betalen… laat dit alles €75.000 per jaar kosten.
De gemiddelde kosten voor het beheren van een vermogen van €10 miljoen zal ergens rondom de 1-1,5% per jaar bedragen – kosten van de bank/beheerder en de achterliggende (fonds)kosten die ten laste van het resultaat gaan. (en het gaat hier om een voorbeeld, dit om te voorkomen dat alle 180 vermogensbeheerders in Nederland nu een offerte gaan sturen…).
Al met al, bij €75.000 en 1,25% gemiddelde kosten van beheer, geeft de stichting dus ook nog eens €200.000 per jaar uit aan in stand houden van het ‘bestaansrecht.’