Het touwtje hangt in de filantropie altijd uit de brievenbus

21 december 2017
Opinie | | Filantropie

Er voltrekt zich een stille revolutie in ons land. Na de onbezorgde jaren van de collectieve verzorgingsstaat, de contrabeweging naar het individualistische marktdenken en het demasqué daarvan in de afgelopen crisisjaren is er een herwaardering van ‘de goede zaak’. Een zaak die ons vermogen om boven het eigenbelang uit te stijgen, aanspreekt. Ons denken over bezit en persoonlijke rijkdom kantelt door de nieuwe generaties. Ook uit noodzaak: de uitputting van onze planeet en de groter wordende kloof tussen arm en rijk doen ons beseffen dat we bestaande systemen en arrangementen fundamenteel moeten veranderen voor een humane toekomst.
 
‘Met mij gaat alles goed’
Het ging in Nederland in jaren niet zo goed. Met de nu ongekend positieve economische cijfers als ruggensteun rekenen wij onszelf tot de gelukkigste mensen op aarde, maar toch lijkt het publieke discours nog steeds gedomineerd door doemdenken over ons zelf als collectief. Oud-SCP-directeur Paul Schnabel formuleerde het als: ‘Met mij gaat alles goed, maar met ons gaat het slecht’. Na het afschudden van de klassieke ideologische veren in de Nederlandse politiek vanaf het einde van de vorige eeuw en de mondiale schok van ‘nine eleven’, leek er niets anders over te blijven dan wat essayist en PC Hooft-prijswinnaar Bas Heijne onlangs in NRC Handelsblad als volgt omschreef:
 
‘Het 20ste-eeuwse humanisme van grote mannen als Gandhi, King en Mandela, waarbij een mens werd opgeroepen de menselijkheid van een ander te erkennen, de ‘muren binnen onszelf’ af te breken en onderlinge afhankelijkheid als een teken van kracht te zien in plaats van zwakte, heeft jarenlang zieltogend op de vuilnisbelt van de geschiedenis gelegen - mooie woorden, maar zo naïef! En hypocriet! Kijk even om je heen en je ziet dat de mens, de wereld, niet zo rooskleurig in elkaar steken. Maar nu het ‘realisme’ na 2001 tot zoveel hatelijke identiteitsretoriek en zwelgende ondergangsfantasieën heeft geleid, kan een wederopstanding van dat humanistische gedachtengoed niet uitblijven. Ik help het mezelf hopen.’
 
Het touwtje hing er al die tijd al
Het Land van Goed Doen wordt traditioneel bevolkt door mensen die zich niet neerleggen bij het door Heijne gehekelde ‘realisme’. Het humanistisch gedachtengoed is nooit weggeweest in het Het Land van Goed Doen - sterker nog: het is het fundament van filantropie - en behoeft daarom bij ons geen ‘wederopstanding’. Het intussen beroemde touwtje uit de brievenbus, die nostalgische metafoor van diep menselijk vertrouwen en onderlinge verbondenheid waarmee Jan Terlouw de natie tot tranen toe beroerde, is nooit weggeweest. Het hing, ook in de poolwinter van ons cynisme, al die tijd uit de brievenbus van de filantropie. En als je eraan trok, dan ging de deur naar Het Land van Goed Doen gewoon open.
 
Geen ‘Amerikaanse toestanden’
Waarom heeft tobbend Nederland het touwtje uit de filantropie-brievenbus niet zien hangen? Waarom blijft dat ‘goed doen’ zo onder de radar? Of veroordeeld tot een stevig omheinde speeltuin voor vrijblijvend gefilantrofröbel?
Daar is een aantal uiteenlopende verklaringen voor, die wij uitgebreid behandelen in Deel C.1, maar die we hier ultrakort aanstippen. Om te beginnen zijn er cultureel-historische verklaringen die maken dat op ruchtbaarheid geven aan je filantropische activiteiten in ons land een zware sociale hypotheek ligt. Onze egalitaire samenleving verdraagt geen ‘Amerikaanse toestanden’. Filantropie wordt in ons land schoongebrand van elke schijn van zelfverheerlijking en wie dat taboe schendt, wordt met pek en veren de Moerasdelta uitgedragen. Die seculiere conventie is ook religieus geworteld in het gebod van de apostel Mattheus: de linkerhand van een goed christen, mag niet weten wat de rechter doet. 
 
Voorbij de ‘staatsfilantropie’
Individueel goed doen, doe je in stilte. En lange tijd ook in de marges van een verzorgingsstaat die vanaf de Tweede Wereldoorlog talloze burgerinitiatieven en -associaties als een super Pac-Man begon op te eten en uit te spugen in de vorm van verstatelijkte instituties en semi-gouvernementele uitvoeringsinstanties. Het resultaat: Nederland beschikte in recordtijd over een van de grootste non-profitsectoren op deze planeet. Het is een vorm van ‘staatsfilantropie’, gefinancierd door de belastingbetalende burgers van Nederland die zijn weerga niet kent. En je zou verwachten dat die van wieg tot graf gepamperde burgers geen behoefte meer zouden hebben aan particuliere filantropie en het goed doen min of meer zouden overlaten aan de minister van Financiën. Maar dat gebeurde niet. Integendeel. In de slagschaduw van die kolossale verzorgingsstaat begon de filantropie in Nederland juist op te bloeien.
 
De gouden driehoek komt op
Prosociaal gedrag zit ons kennelijk ingebakken. Die diepgevoelde behoefte is tamelijk conjunctuurongevoelig, al heeft de mondiale crisis en de ontmanteling van de verzorgingsstaat er wel een heel nieuwe urgentie aan gegeven. In reactie op de diepe crisis, op de globalisering en de individualisering is een herziening van onze welfare state en een herschikking van de arrangementen tussen overheid, bedrijfsleven en civil society onontkoombaar. Veel problemen, zoals de ontwikkeling van de economie, werkgelegenheid en het migratievraagstuk, vragen om een gezamenlijke, (inter)nationale oplossing van de drie genoemde actoren. Men spreekt in dit verband ook wel van de ‘triple helix’ of ‘the golden triangle’.
 

Van de Haagse radar verdwenen
Die samenwerking is bepaald geen sinecure, want de actoren zijn elkaar behoorlijk uit het oog verloren in de afgelopen decennia. Zo zijn na de gememoreerde decennia van staatsgefinancierde non-profits, die vrijwel geheel invulling gaven aan het welzijn van haar burgers, de door die burgers zelf georganiseerde en gefinancierde activiteiten vrijwel volledig van de Haagse radar verdwenen. Een individu dat met eigen geld en tijd iets doet voor het algemeen belang? Die verdween in een soort ambtelijke Bermuda Triangle. En niet alleen in Den Haag, maar - erger nog - ook op het lokale stadhuis weten ze intussen verduveld slecht wat die burgers zelf allemaal uitspoken. Geen wonder dat de plompe parachutering van het begrip ‘participatiemaatschappij’ op zoveel hoon en onbegrip kon rekenen. Kijk wie het zegt!
 
Bye bye dikke markt en overheid
‘Participatiemaatschappij’ is uiteraard geen toverformule en geen instant-alternatief voor een weer krimpende publieke sector. Of voor de naschokken van de diepe economische crisis. Met de herschikking van publieke en private taken zullen de rol en zichtbaarheid van het maatschappelijk middenveld - met de filantropie als haar stoottroepen - echter weer groter en zichtbaarder worden. Bye bye dikke overheid. Bye bye dikke markt. Maar hoe nu verder?
Vooral rond de kabinetsformatie stikt het werkelijk van de nieuwe scenario’s, agenda’s, visies, roadmaps en manifesten die vrijwel allemaal gemeen hebben dat ze gewag maken van ‘systeemveranderingen’ en ‘paradigma-verschuivingen’. Ze schetsen een vitale samenleving, die duurzaam is: een alternatief voor het vastgelopen marktdenken, voor het consumentisme en het individualisme, dat ons verantwoordelijkheidsgevoel voor de collectieve belangen ernstig heeft geërodeerd.
 
Pragmatische allianties
Nieuwe scenario’s komen niet alleen uit de politiek en het bedrijfsleven (zoals NL Next Level van VNO-NCW, MKBNL en LTO NL), maar ook uit het maatschappelijk middenveld. Daar zijn de contouren van de ‘triple helix’ al zichtbaar, zoals bijvoorbeeld in het Maatschappelijk Regeerakkoord van Natuurmonumenten, een programma gedragen door een breed front van zowel for profits als ngo’s. Leiders uit de traditionele silo’s staan op en zoeken pragmatische verbinding en werkzame allianties die de balans tussen people, planet en profit weer in evenwicht moeten brengen. In alle voorstellen spelen ‘de burgers’ als zelf denkende wezens in elk geval weer een prominentere rol.
 
Publieke moraal
De hergeboorte van ‘de gemeenschap’ en de herijking van burgerschap en broederschap is een complex proces, erkennen nu ook de Haagse beleidsmakers: overheid en civil society zijn geen communicerende vaten. Herziening van burgerschapsidealen naar een ‘actief burgerschap’ is bepaald niet alleen een kwestie van rechten en plichten, maar heeft ook een psychosociale dimensie: het gaat hierbij om affectie, loyaliteit, compassie of empathie voor medeburgers om sociale cohesie weer te versterken. De overheid onderkent dat en probeert met termen als 'eigen kracht' en 'eigen verantwoordelijkheid' de burger over te halen om tegelijkertijd het eigen leven op orde te houden én hulpbehoevende medeburgers te ondersteunen. Den Haag jaagt dit proces dus bewust aan door een publieke moraal te ontwikkelen die zich richt op een gevoel van betrokkenheid bij de publieke zaak. Burgers worden zo verleid of verplicht om iets voor een ander te doen. Dat daarbij de bestaande initiatieven en structuren compleet over het hoofd worden gezien en Het Land van Goed Doen als fata morgana wordt behandeld, is niet alleen exemplarisch voor het gebrek aan kennis en affectie van de overheid zelf, maar ook van politieke partijen die in hun verkiezingsprogramma’s het touwtje uit de filantropiebus volkomen negeren. Dat in alle scenario’s een holistische visie op filantropie - die al decennia model staat voor gewenste betrokkenheid bij de publieke zaak - ontbreekt, mag intussen geen verbazing, maar dan toch ten minste wel diepe ergernis wekken.
 
Terugkeer van ‘the Commons’
Bij innovaties van burgerbetrokkenheid speelt de lokale gemeenschap (opnieuw) een centrale rol. Het besef van de menselijke maat lijkt nu doorgedrongen tot de politiek en de beleidsmakers, maar werd natuurlijk allang omarmd door de vele burgerinitiatieven, die op allerlei manieren hun eigen leefomgeving weer heroveren op de overheid. Dat begon met ‘onschuldige’ projecten in de sfeer van stadstuintjes en wipkippen, maar begint nu steeds meer ook een systemische dimensie te krijgen. Wetenschappers spreken zelfs van een ‘derde collectieven-revolutie’: in de Middeleeuwen waren er de gilden, in de 19e eeuw de boerenleenbanken en nu? Nu kopen de bewoners van een straat of buurt lege panden op of laten eigen windmolens neerzetten voor autonome energiebehoefte. Wetenschappers uit meer dan zeventig landen kwamen deze zomer in Utrecht samen om vanuit allerlei disciplines te spreken over de eigentijdse burgerrevolutie: de wedergeboorte van wat in de Angelsaksische traditie ‘the Commons’ heet. Die term staat voor collectief beheer van hulpbronnen door groepen burgers, los van overheid en markt, in de lange traditie van de genoemde gilden en coöperaties.  

Business-to-community
Voor de financiering van hun lokale idealen en zelfvoorziening, die doorgaans voortkomen uit zorgen over het milieu, tasten burgers in hun eigen portemonnee, maar de trend om onder hun private initiatieven ook een ‘verdienmodel’ te schuiven is onmiskenbaar en daarmee ook een interessante verruiming van de traditionele Commons. Burgercollectieven gaan daarvoor samenwerkingen aan met bedrijven, die daardoor op nieuwe markten zijn gestuit. Het bedrijfsleven ziet kansen in ‘business-to-community’ en heeft duurzaamheid en lokale afzetmarkten als economisch nieuwe ‘driver’ ontdekt.
 
Minder dociele leiders
Het toenemend belang van het maatschappelijk middenveld maakt dat haar filantropische voorhoede zich de laatste jaren op allerlei platforms minder dociel gedraagt. Haar leiders hebben allang de filantropiespeeltuin verlaten, zich niets (meer) aangetrokken van de imaginaire omheining en staan steeds vaker op de plek waar de beslissingen worden genomen en de budgetten verdeeld in de bv Nederland. Door hun maatschappelijke missie voorop te stellen, laten zij een krachtiger en zelfverzekerder geluid horen en tonen zij bereidheid om met politiek en bedrijfsleven samen te werken. Individueel goed doen doe je in Nederland weliswaar nog altijd in stilte, maar collectieve idealen verdragen aanmerkelijk meer publiciteit en zelfbewustzijn.
 
Act good and tell it
Die ruchtbaarheid en dat groeiende zelfbewustzijn over collectieve idealen in de vorm van concrete goede doelen waaraan vaak al decennia wordt gewerkt, vormen een reactie op de doorgeslagen individualisering. Ze voorzien klaarblijkelijk in een behoefte van een grote groep mensen die in het publieke debat worden weggeduwd door de ‘hatelijke identiteitsretoriek en zwelgende ondergangsfantasieën’ en ze werken als een steeds krachtiger serum tegen het cynisme, dat zich volgens Bas Heijne vermomt als ‘realisme’. De aanzwellende repliek van de maatschappelijk actieven biedt een alternatief voor een angstige, naar binnen gekeerde wereld, bevolkt door getrumpeerden en brexiteers, die zich terugtrekken achter denkbeeldige muren. De boodschap vanuit Het Land van Goed Doen is duidelijk: ‘Het gaat niet alleen goed met mij, maar ook met ons.’ Er is niet alleen behoefte aan ‘goed nieuws’ om politieke of strategische redenen, er is ook goed nieuws. Hier geldt een variant op het bekende pr-adagium: act good and tell about it!
 
De elite-bubbel
Deze emancipatoire trend bergt ook gevaren in zich: hij kan leiden tot een cliché-oorlog tussen de negativo’s en de positivo’s. De negativo’s zijn het geloof in het goede van de mens definitief kwijt, terwijl de positivo’s voortdurend voorbeelden aanhalen van humanistische excellentie en zich uitputten in het opsommen van goede doelen-successen. De ‘goeddoeners’ hebben zich hierbij te verweren tegen terechte kritische vragen en tegenwerpingen. Zo is het mooi te constateren dat er minder armoede en meer scholing is als mondiaal gemiddelde, maar de vermogenskloof lijkt zich vooralsnog alleen maar te verdiepen. Voor het eerst in de wereldgeschiedenis heeft 1 procent van de rijkste mensen op deze planeet meer vermogen dan de resterende 99 procent. De nieuwe, extreme rijkdom creëert nieuwe armoede en ongelijkheid. En dus ook een langdurige voedingsbodem voor filantropie. Houdt die filantropie zichzelf zo eigenlijk niet in stand als speeltje, schaamlap of morele aflaat voor de welgestelde elite?
Gaat het vooral goed met de wereld omdat een kleine filantropisch angehauchte toplaag dat vanuit een comfortabele bubbel roept en feitelijk blind is voor groeiende economische en sociale tegenstellingen?
 
De evolutie van filantropie
Het antwoord op deze vragen zult u vinden in de ontwikkeling die filantropie zelf al enige jaren doormaakt en die De Dikke Blauwe volgt en becommentarieert. Er was, is en zal altijd ruimte zijn voor ‘old school’ goed doen: basale vormen van liefdadigheid. Geven aan armen. Geven voor noodhulp. Voor mensen en dingen die hier en nu geholpen moeten worden. Daarnaast ontwikkelen zich nieuwe vormen van filantropie die erop uit zijn om de oorzaken van problemen bij de bron aan te pakken en dus oplossingen willen aandragen om de genoemde tegenstellingen juist te overbruggen. Die gaan over het veranderen van bestaande structuren en systemen. Over het verschuiven van economische en sociale paradigma’s die aan het einde van hun levenscyclus zijn gekomen. Over vaak complexe en langdurige investeringen. Over de behoefte aan patient capital of durfvermogen om nieuwe methoden te testen of (nog niet) bewezen successen op te schalen. Want filantropie heeft een beperkte financiële slagkracht, zelfs als we philanthro-capitalists als Gates, Buffet en Zuckerberg in de vergelijking betrekken. Het blijft ‘swimming pool money’ tegenover ‘ocean money’ van overheden en bedrijven.
 
Filantropie is springlevend
Het goede nieuws en de werkelijke kracht van filantropie schuilt in haar vermogen om te inspireren en aan te jagen, en ultimo om zichzelf overbodig te maken. Maar vooral om de voorbeelden te produceren die (weer) hoop geven en die het bewijs vormen dat het humanistische gedachtengoed - in de betekenis van het geloof in de kracht van menselijke lotsverbondenheid en solidariteit - niet dood en begraven is, maar juist springlevend. 

Dit artikel is een bewerking van ‘Goed doen is het nieuwe rijk zijn’ en werd gepubliceerd in de jaargids De Dikke Blauwe4. Wilt u dit volledige, 600 pagina’s tellende, inspiratie- en naslagwerk over doneren en sociaal investeren bestellen? Klik hier
 
3/3