In deze editie staat Charlie Ortega, directeur van Stichting Leergeld in Den Haag, in de schijnwerpers. Langs De Blauwe Meetlat is een serie portretten van directeuren, bestuurders en andere invloedrijke personen in de wereld van filantropie, kunst en cultuur. Voorgangers waren onder andere Dave Ensberg-Kleijkers (Jantje Beton) en Ineke Sybesma (Fonds Slachtofferhulp). Wat is het eindoordeel voor Carlie Ortega?
‘FILANTROPIE BESTAAT NIET ZONDER EIGENBELANG'
Door Canick Hermans Fotografie Amke
Ze stond opvallend genoeg nog niet eerder in de DDB100, maar misschien is de tijd daar wel voor aangebroken. Charlie Ortega (54), directeur van Stichting Leergeld in Den Haag, zet zich namelijk al een groot deel van haar leven in voor kansengelijkheid en emancipatie. Ze is niet bang om daarbij haar eigen weg in te slaan: in het laatste jaar van haar VWO startte ze met ondernemen en ontwikkelde daarmee een ondernemersmentaliteit die in haar maatschappelijke loopbaan nog steeds van pas komt. Ortega is al twintig jaar actief in het sociale domein in Den Haag en bekleedt verschillende nevenfuncties, zoals de rol van toezichthouder bij Haag Wonen, waar ze erg trots op is. ‘De thema’s armoede, kansengelijkheid en volkshuisvestelijke vraagstukken komen daar bij elkaar. Dat is een mooie verdieping op mijn werk voor Leergeld, het verrijkt elkaar.’
Wat doet stichting Leergeld precies?
‘Stichting Leergeld is een goededoelenorganisatie, die als missie heeft dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen volwaardig mee kunnen doen met hun leeftijdsgenootjes die uit gezinnen komen waar geld geen rol speelt. Onze doelgroep is kinderen tussen de 4-18 jaar; naar school gaan en vrijetijdsbesteding zijn voor ons dus de belangrijkste factoren. We ondersteunen niet in geld, maar in natura: gezinnen kunnen goederen bij ons aanvragen. Denk daarbij aan fietsen, computers, winterkleding, ov-abonnementen en brillen. Maar ook bijdragen aan schoolreisjes. We hebben een heel scala aan giften, samen vormen die het zogenoemde kindpakket. Daarnaast hebben we bijzondere verstrekkingen, voor als er schaarste bestaat bij het aan te vragen product. Die worden onder andere gebruikt voor de aanvraag van brillen, want we kunnen niet alle kinderen in Den Haag van een bril voorzien.’
Hoeveel gezinnen in Den Haag maken gebruik van de giften van stichting Leergeld?
‘Zo’n twintigduizend kinderen. Den Haag is een sterk gesegregeerde stad; 1 op de 5 huishoudens heeft een laag inkomen. Ik zeg specifiek láág inkomen, want de officiële indicatie ligt op 130% van het minimuminkomen, maar in de praktijk bestaat er een heel groot grijs gebied. Zelfs boven die 130% kun je over onvoldoende financiële middelen beschikken om rond te komen. Er is dus een marge.’
Want het leven in de stad is duur.
‘Dat kan. Huizenprijzen kunnen in bepaalde regio’s hoger liggen, net zoals gemeentelijke belastingen. Maar het kan ook zo zijn dat gezinnen hulp nodig hebben door onverwachte omstandigheden, zoals de pandemie. Sommige ondernemers hebben een enorme armoedeval gemaakt, doordat hun uitgaven gebaseerd waren op een veel hoger inkomen. Onder de streep moet aan het einde van de maand een bepaald netto besteedbaar inkomen overblijven. En als dat niet het geval is, kunnen gezinnen een aanvraag bij ons doen. Het netto besteedbaar inkomen is dus relevanter dan de officiële definitie van armoede. We spreken dan ook van gezinnen in kwetsbare posities: dat hoeft niet statisch te zijn.’
Langs De Blauwe Meetlat
Het thema van Corporate Power 2021 is het opbouwen van duurzame relaties. Werkt stichting Leergeld met vaste partnerschappen?
‘We werken niet met vaste partners, maar er zijn weleens bedrijven die voor een langere periode bij ons blijven. Bijvoorbeeld een bedrijf dat samples doneert van rugzakken, die internationaal op de markt worden gebracht of bedrijven die afgeschreven laptops doneren, waar kinderen nog heel lang iets aan hebben. Sommige bedrijven doen dat jaren lang. Soms ontstaat een samenwerking bij een gelegenheid: wanneer een bedrijf dat jaar een thema heeft om iets voor kinderen te willen doen. Soms wordt er ook geld opgehaald door middel van sponsoracties.’
Hoe ziet de ideale samenwerking tussen een bedrijf en een maatschappelijke organisatie eruit?
‘Als je visie goed aansluit bij de visie van het bedrijf, vind ik dat persoonlijk heel fijn. Met dat gegeven heb je een snelle basis voor een langdurige relatie, begrip voor elkaars situatie en niet de hele tijd het gevoel dat je water bij de wijn moet doen. Wat ik soms moeilijk vind om mee om te gaan, is als bedrijven willen doneren om hun imago een sterke impuls te geven. Dan worden er tegenover de donaties soms hele hoge eisen gesteld, die niet aansluiten bij de gedachte van Leergeld. Zo ontstaat er een zeker spanningsveld als bedrijven vragen om testimonials van kinderen, die dan op beeld moeten verklaren hoe ontzettend blij ze wel niet zijn met de gedoneerde computer. Die willen de bedrijven dan delen met hun personeel, maar soms ook op hun website. Daar zit een ethisch spanningsveld: wil je die kinderen daar wel aan blootstellen?’
Wordt daar vaak om gevraagd?
‘Ja.’
Hoe gaat u daarmee om?
‘Ik kan me goed voorstellen dat het heel motiverend is voor donateurs om direct resultaat te zien. Dat werkt aansprekend, zeker bij kinderen, maar dat maakt ze juist extra kwetsbaar. We werken met gezinnen in armoede, dus daar moet je heel voorzichtig en respectvol mee omgaan. Zeker als je een lokale organisatie bent komen er vaak vragen van lokale partijen die zoiets zouden willen.’
Legt u de situatie dan rustig uit of is de kans op samenwerken dan meteen verkeken?
‘Nee hoor, ik wil dat best wel uitleggen en als ik dat doe begrijpen mensen het ook wel. Ze staan daar gewoon niet altijd bij stil. We zorgen ook voor alternatieven om die bedrijven tegemoet te komen op het gebied van imago of maatschappelijke doelstellingen. Die bedrijven moeten de impact ook kunnen laten zien aan hun aandeelhouders, medewerkers of in een jaarverslag.’
Hoe doet u dat dan?
‘We nodigen weleens kinderen uit om specifiek iets op schrift te stellen en dan publiceren we dat met alleen hun voornaam en leeftijd. Bovendien hebben we een Raad van Kinderen: kinderen tussen de 10 en 17 jaar die organisaties en overheid adviseren over het thema kinderarmoede en dat bespreekbaar maken. Zij hebben ervoor gekozen om die communicatierol op zich te nemen en hebben al een functie als woordvoerder. Die kinderen komen vaak uit de doelgroep, dus daar kunnen we het wel aan vragen.’
Met wie zou u zelf graag willen samenwerken?
‘Ikea.’
Dat klonk vrij vastberaden. Waarom Ikea?
‘Gezinnen met een laag inkomen zijn vaak klein behuisd. Als het dan ook nog om grote gezinnen gaat, betekent het dat het voor de kinderen heel moeilijk is om een eigen plekje in huis te creëren met privacy. Tijdens de lockdowns is die situatie nog schrijnender geworden: we hebben meegemaakt dat kinderen met hun gedoneerde laptop op de wc gingen werken om een rustige omgeving te hebben. Ikea heeft de expertise over hoe je in een kleine behuizing toch plekjes kunt maken door een slimme inrichting. Het zou een match made in heaven zijn als dat lukt.’
Naast directeur van Stichting Leergeld bent u ook toezichthouder bij Haag Wonen, een Haagse woningcorporatie.
‘Klopt en ik ben er heel trots op dat ik die rol mag vervullen bij een corporatie die actief is in de stad waar wij met Leergeld ook actief zijn. Dat is een mooie verdieping: een groot deel van de gezinnen die wij helpen woont in sociale huurwoningen. De thema’s participatie, armoede en volkshuisvestelijke vraagstukken komen hier bij elkaar en mijn rol als toezichthouder versterkt mijn kennis en visie voor Leergeld. Met Leergeld zit ik juist dicht op de doelgroep, dus ik vind het een mooie toegevoegde waarde om als commissaris met die kennis een klankbord te zijn voor de bestuurders.’
Er is vaak kritiek op woningcorporaties. Wordt de doelgroep wel genoeg gehoord?
‘Ja, absoluut. Ik dacht eerst ook dat corporaties mensen die een goedkope woning nodig hebben in de kou lieten staan. Maar nu ik het van dichtbij meemaak zie ik dat iedereen maar één doel heeft en dat is de huurders zo goed mogelijk helpen. Ik proef een enorme betrokkenheid en toewijding, het zit in het DNA van de corporatie. Alleen is het een ongelooflijk moeilijke tijd, waarin het bijna onmogelijk is om woningen betaalbaar te maken en het bouwen van woningen wordt bemoeilijkt door tekort aan ruimte en door wet- en regelgeving. Bovendien is er de concurrentie van commerciële projectontwikkelaars, die een heel ander doel hebben. Het vergt veel creativiteit om met weinig middelen en mogelijkheden te blijven vechten. In Den Haag alleen al is er een behoefte aan 70.000 nieuwe woningen, het is een maatschappelijk probleem.’
Langs De Blauwe Meetlat: Charlie Ortega
Hoe bent u bij deze stichting terecht gekomen?
‘Ik ben ervoor gevraagd. Wat ik heel leuk vind, want ik ben al heel wat jaren actief in Den Haag; ik hou me al twintig jaar bezig op het sociale domein. Dat is zo gelopen en was geen bewuste keuze. Maar als ik terugkijk, zie ik wel een bepaalde rode draad.
Ik ben tien jaar directeur geweest van een emancipatiebureau voor gender- en diversiteitsvraagstukken en daarvoor werkte ik bij een kenniscentrum voor grootstedelijke vraagstukken; WMO, jeugdzorg en de participatiewet. Het ene ging over het zorgen dat vrouwen en migranten mee kunnen doen aan de samenleving, het creëren van eerlijke kansen en het tegengaan van ongelijkheid. Het andere ging ook over meedoen, maar dan voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Nu zet ik me in voor kinderen in armoede. De rode draad is dus eigenlijk dat ik me altijd wil inzetten voor gelijke kansen en ervoor wil zorgen dat iedereen in deze samenleving mee kan doen.’
Waar komt die drijfkracht vandaan?
‘Ik dacht altijd dat die was ontstaan op de middelbare school. Ik had daar een docent Frans, die op een hele natuurlijke manier over het voetlicht kon brengen hoe de cultureel bepaalde ongelijkheid tussen mannen en vrouwen al opgesloten ligt in taal. Daar is mijn interesse voor emancipatie gewekt, dat heeft me toen enorm geraakt.’
Maar eigenlijk is het ergens anders ontstaan?
‘Toen ik merkte dat iedere stap in mijn loopbaan over het zorgen voor gelijke kansen ging, realiseerde ik me dat dit verder terug ging. Mijn vader komt uit Curaçao en werkte hier in Nederland. Op een avond kwam hij terneergeslagen thuis van zijn werk. Het was eigenlijk niet de bedoeling dat ik meeluisterde, maar ik hoorde hem aan mijn moeder vertellen dat zijn leidinggevende had gezegd dat hij alles in huis had om zelf ook leidinggevende te worden, maar dat zijn medewerkers en collega’s dat nooit zouden accepteren, omdat hij zwart was. De emotie die ik toen bij mijn vader zag heeft me als jong meisje geraakt, ook al was ik me er toen niet bewust van. Ik ben al heel vroeg in aanraking gekomen met het feit dat mensen niet altijd dezelfde kansen krijgen om hun talent te ontwikkelen. Misschien is dat altijd al mijn onderliggende drijfkracht geweest om de belemmerende factoren weg te halen, zodat anderen hun ambities kunnen waarmaken.’
‘Ik ben ervoor gevraagd. Wat ik heel leuk vind, want ik ben al heel wat jaren actief in Den Haag; ik hou me al twintig jaar bezig op het sociale domein. Dat is zo gelopen en was geen bewuste keuze. Maar als ik terugkijk, zie ik wel een bepaalde rode draad.
Ik ben tien jaar directeur geweest van een emancipatiebureau voor gender- en diversiteitsvraagstukken en daarvoor werkte ik bij een kenniscentrum voor grootstedelijke vraagstukken; WMO, jeugdzorg en de participatiewet. Het ene ging over het zorgen dat vrouwen en migranten mee kunnen doen aan de samenleving, het creëren van eerlijke kansen en het tegengaan van ongelijkheid. Het andere ging ook over meedoen, maar dan voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Nu zet ik me in voor kinderen in armoede. De rode draad is dus eigenlijk dat ik me altijd wil inzetten voor gelijke kansen en ervoor wil zorgen dat iedereen in deze samenleving mee kan doen.’
Waar komt die drijfkracht vandaan?
‘Ik dacht altijd dat die was ontstaan op de middelbare school. Ik had daar een docent Frans, die op een hele natuurlijke manier over het voetlicht kon brengen hoe de cultureel bepaalde ongelijkheid tussen mannen en vrouwen al opgesloten ligt in taal. Daar is mijn interesse voor emancipatie gewekt, dat heeft me toen enorm geraakt.’
Maar eigenlijk is het ergens anders ontstaan?
‘Toen ik merkte dat iedere stap in mijn loopbaan over het zorgen voor gelijke kansen ging, realiseerde ik me dat dit verder terug ging. Mijn vader komt uit Curaçao en werkte hier in Nederland. Op een avond kwam hij terneergeslagen thuis van zijn werk. Het was eigenlijk niet de bedoeling dat ik meeluisterde, maar ik hoorde hem aan mijn moeder vertellen dat zijn leidinggevende had gezegd dat hij alles in huis had om zelf ook leidinggevende te worden, maar dat zijn medewerkers en collega’s dat nooit zouden accepteren, omdat hij zwart was. De emotie die ik toen bij mijn vader zag heeft me als jong meisje geraakt, ook al was ik me er toen niet bewust van. Ik ben al heel vroeg in aanraking gekomen met het feit dat mensen niet altijd dezelfde kansen krijgen om hun talent te ontwikkelen. Misschien is dat altijd al mijn onderliggende drijfkracht geweest om de belemmerende factoren weg te halen, zodat anderen hun ambities kunnen waarmaken.’
Op jonge leeftijd begon u al met ondernemen. Wat deed u toen precies?
‘Ik zat in de detailhandel, dus dat ging om kleding en lifestyle. Ik zat op het VWO, verveelde me daar en mijn moeder was ondernemer met een eigen zaak. Het was voor mij een makkelijke stap om ook te gaan ondernemen en het VWO af te maken in het avondonderwijs. Dat vond ik heerlijk! Alle rompslomp van in de klas zitten viel weg en ik kon me concentreren op wat ik moest leren voor mijn examens, heel efficiënt. Dat paste goed bij me, want zo kon ik daarnaast andere dingen doen die ik wilde en nodig had.’
Een grote stap voor op die leeftijd.
‘Ik heb er niet lang over na hoeven denken. Maar ik had natuurlijk de steun van mijn moeder, die overigens wel de voorwaarde had gesteld dat ik mijn VWO af zou maken. Dat wilde ik zelf ook, want als het ondernemen niet aan mijn verwachtingen zou voldoen kon ik altijd nog gaan studeren. Dat heb ik uiteindelijk ook gedaan. Bovendien is mijn onderneming uiteindelijk een familiebedrijf geworden, mijn zus is er ook bijgekomen. De ondernemersmentaliteit zit in ons bloed: mijn moeder is ver na haar pensioen nog ondernemer geweest en mijn zus is het nog steeds.’
Het was dus geen bevlieging.
‘Zeker niet, ik ben het ook tijdens mijn studie blijven doen. Het mooie aan ondernemen vind ik de directe relatie tussen een idee en de impact. Het betaalt zich letterlijk uit: als je een goed idee hebt is dat meteen duidelijk, want dan slaat het aan en ga je geld verdienen. Als je geen goed idee hebt, verdien je geen geld. Dat is helder, er zit geen ruis tussen van verschillende lagen binnen een organisatie die er nog een zegje over moeten doen. Dat vind ik heerlijk. Maar je moet ook de eindverantwoordelijkheid kunnen dragen, weten wat de risico’s zijn en bereid zijn om keihard te werken.’
Heeft u iets aan die ondernemersmentaliteit in het maatschappelijke werkveld?
‘Die mentaliteit heeft zelfs aan de voet gestaan van mijn eerste functie als directeur. Om geld te verdienen met mijn onderneming was een erkenning van het succes. Maar op een gegeven moment ging dat wringen, ik miste het creëren van maatschappelijk impact. Financiële impact was alleen fijn voor mezelf, maar anderen hadden daar niks aan. Toen ben ik gaan studeren en bij mijn eerste baan merkte ik dat ik binnen de organisatie de verantwoordelijkheid in de volle breedte kon dragen. Dat was niet vanzelfsprekend, dus ik viel vrij snel op. Door mijn ondernemersmentaliteit werd ik – inmiddels twintig jaar geleden – gevraagd als nieuwe directeur.’
De filantropiesector kan wel wat ondernemersmentaliteit gebruiken.
‘Goededoelenorganisaties zijn per definitie sociale ondernemingen, zeker als de omzet volkomen uit donaties bestaat. Dan moet je ondernemer zijn; donateurs zijn als klanten die je iedere keer weer moet verleiden om aan jou organisatie te doneren – of überhaupt te doneren.’
‘Ik zat in de detailhandel, dus dat ging om kleding en lifestyle. Ik zat op het VWO, verveelde me daar en mijn moeder was ondernemer met een eigen zaak. Het was voor mij een makkelijke stap om ook te gaan ondernemen en het VWO af te maken in het avondonderwijs. Dat vond ik heerlijk! Alle rompslomp van in de klas zitten viel weg en ik kon me concentreren op wat ik moest leren voor mijn examens, heel efficiënt. Dat paste goed bij me, want zo kon ik daarnaast andere dingen doen die ik wilde en nodig had.’
Een grote stap voor op die leeftijd.
‘Ik heb er niet lang over na hoeven denken. Maar ik had natuurlijk de steun van mijn moeder, die overigens wel de voorwaarde had gesteld dat ik mijn VWO af zou maken. Dat wilde ik zelf ook, want als het ondernemen niet aan mijn verwachtingen zou voldoen kon ik altijd nog gaan studeren. Dat heb ik uiteindelijk ook gedaan. Bovendien is mijn onderneming uiteindelijk een familiebedrijf geworden, mijn zus is er ook bijgekomen. De ondernemersmentaliteit zit in ons bloed: mijn moeder is ver na haar pensioen nog ondernemer geweest en mijn zus is het nog steeds.’
Het was dus geen bevlieging.
‘Zeker niet, ik ben het ook tijdens mijn studie blijven doen. Het mooie aan ondernemen vind ik de directe relatie tussen een idee en de impact. Het betaalt zich letterlijk uit: als je een goed idee hebt is dat meteen duidelijk, want dan slaat het aan en ga je geld verdienen. Als je geen goed idee hebt, verdien je geen geld. Dat is helder, er zit geen ruis tussen van verschillende lagen binnen een organisatie die er nog een zegje over moeten doen. Dat vind ik heerlijk. Maar je moet ook de eindverantwoordelijkheid kunnen dragen, weten wat de risico’s zijn en bereid zijn om keihard te werken.’
Heeft u iets aan die ondernemersmentaliteit in het maatschappelijke werkveld?
‘Die mentaliteit heeft zelfs aan de voet gestaan van mijn eerste functie als directeur. Om geld te verdienen met mijn onderneming was een erkenning van het succes. Maar op een gegeven moment ging dat wringen, ik miste het creëren van maatschappelijk impact. Financiële impact was alleen fijn voor mezelf, maar anderen hadden daar niks aan. Toen ben ik gaan studeren en bij mijn eerste baan merkte ik dat ik binnen de organisatie de verantwoordelijkheid in de volle breedte kon dragen. Dat was niet vanzelfsprekend, dus ik viel vrij snel op. Door mijn ondernemersmentaliteit werd ik – inmiddels twintig jaar geleden – gevraagd als nieuwe directeur.’
De filantropiesector kan wel wat ondernemersmentaliteit gebruiken.
‘Goededoelenorganisaties zijn per definitie sociale ondernemingen, zeker als de omzet volkomen uit donaties bestaat. Dan moet je ondernemer zijn; donateurs zijn als klanten die je iedere keer weer moet verleiden om aan jou organisatie te doneren – of überhaupt te doneren.’
Het thema van Corporate Power 2021 is het opbouwen van duurzame relaties. Werkt stichting Leergeld met vaste partnerschappen?
‘We werken niet met vaste partners, maar er zijn weleens bedrijven die voor een langere periode bij ons blijven. Bijvoorbeeld een bedrijf dat samples doneert van rugzakken, die internationaal op de markt worden gebracht of bedrijven die afgeschreven laptops doneren, waar kinderen nog heel lang iets aan hebben. Sommige bedrijven doen dat jaren lang. Soms ontstaat een samenwerking bij een gelegenheid: wanneer een bedrijf dat jaar een thema heeft om iets voor kinderen te willen doen. Soms wordt er ook geld opgehaald door middel van sponsoracties.’
Hoe ziet de ideale samenwerking tussen een bedrijf en een maatschappelijke organisatie eruit?
‘Als je visie goed aansluit bij de visie van het bedrijf, vind ik dat persoonlijk heel fijn. Met dat gegeven heb je een snelle basis voor een langdurige relatie, begrip voor elkaars situatie en niet de hele tijd het gevoel dat je water bij de wijn moet doen. Wat ik soms moeilijk vind om mee om te gaan, is als bedrijven willen doneren om hun imago een sterke impuls te geven. Dan worden er tegenover de donaties soms hele hoge eisen gesteld, die niet aansluiten bij de gedachte van Leergeld. Zo ontstaat er een zeker spanningsveld als bedrijven vragen om testimonials van kinderen, die dan op beeld moeten verklaren hoe ontzettend blij ze wel niet zijn met de gedoneerde computer. Die willen de bedrijven dan delen met hun personeel, maar soms ook op hun website. Daar zit een ethisch spanningsveld: wil je die kinderen daar wel aan blootstellen?’
Wordt daar vaak om gevraagd?
‘Ja.’
Hoe gaat u daarmee om?
‘Ik kan me goed voorstellen dat het heel motiverend is voor donateurs om direct resultaat te zien. Dat werkt aansprekend, zeker bij kinderen, maar dat maakt ze juist extra kwetsbaar. We werken met gezinnen in armoede, dus daar moet je heel voorzichtig en respectvol mee omgaan. Zeker als je een lokale organisatie bent komen er vaak vragen van lokale partijen die zoiets zouden willen.’
Legt u de situatie dan rustig uit of is de kans op samenwerken dan meteen verkeken?
‘Nee hoor, ik wil dat best wel uitleggen en als ik dat doe begrijpen mensen het ook wel. Ze staan daar gewoon niet altijd bij stil. We zorgen ook voor alternatieven om die bedrijven tegemoet te komen op het gebied van imago of maatschappelijke doelstellingen. Die bedrijven moeten de impact ook kunnen laten zien aan hun aandeelhouders, medewerkers of in een jaarverslag.’
Hoe doet u dat dan?
‘We nodigen weleens kinderen uit om specifiek iets op schrift te stellen en dan publiceren we dat met alleen hun voornaam en leeftijd. Bovendien hebben we een Raad van Kinderen: kinderen tussen de 10 en 17 jaar die organisaties en overheid adviseren over het thema kinderarmoede en dat bespreekbaar maken. Zij hebben ervoor gekozen om die communicatierol op zich te nemen en hebben al een functie als woordvoerder. Die kinderen komen vaak uit de doelgroep, dus daar kunnen we het wel aan vragen.’
Met wie zou u zelf graag willen samenwerken?
‘Ikea.’
Dat klonk vrij vastberaden. Waarom Ikea?
‘Gezinnen met een laag inkomen zijn vaak klein behuisd. Als het dan ook nog om grote gezinnen gaat, betekent het dat het voor de kinderen heel moeilijk is om een eigen plekje in huis te creëren met privacy. Tijdens de lockdowns is die situatie nog schrijnender geworden: we hebben meegemaakt dat kinderen met hun gedoneerde laptop op de wc gingen werken om een rustige omgeving te hebben. Ikea heeft de expertise over hoe je in een kleine behuizing toch plekjes kunt maken door een slimme inrichting. Het zou een match made in heaven zijn als dat lukt.’
Naast directeur van Stichting Leergeld bent u ook toezichthouder bij Haag Wonen, een Haagse woningcorporatie.
‘Klopt en ik ben er heel trots op dat ik die rol mag vervullen bij een corporatie die actief is in de stad waar wij met Leergeld ook actief zijn. Dat is een mooie verdieping: een groot deel van de gezinnen die wij helpen woont in sociale huurwoningen. De thema’s participatie, armoede en volkshuisvestelijke vraagstukken komen hier bij elkaar en mijn rol als toezichthouder versterkt mijn kennis en visie voor Leergeld. Met Leergeld zit ik juist dicht op de doelgroep, dus ik vind het een mooie toegevoegde waarde om als commissaris met die kennis een klankbord te zijn voor de bestuurders.’
Er is vaak kritiek op woningcorporaties. Wordt de doelgroep wel genoeg gehoord?
‘Ja, absoluut. Ik dacht eerst ook dat corporaties mensen die een goedkope woning nodig hebben in de kou lieten staan. Maar nu ik het van dichtbij meemaak zie ik dat iedereen maar één doel heeft en dat is de huurders zo goed mogelijk helpen. Ik proef een enorme betrokkenheid en toewijding, het zit in het DNA van de corporatie. Alleen is het een ongelooflijk moeilijke tijd, waarin het bijna onmogelijk is om woningen betaalbaar te maken en het bouwen van woningen wordt bemoeilijkt door tekort aan ruimte en door wet- en regelgeving. Bovendien is er de concurrentie van commerciële projectontwikkelaars, die een heel ander doel hebben. Het vergt veel creativiteit om met weinig middelen en mogelijkheden te blijven vechten. In Den Haag alleen al is er een behoefte aan 70.000 nieuwe woningen, het is een maatschappelijk probleem.’
In de twintig jaar dat u actief bent in het sociale domein; wat zijn de belangrijkste veranderingen die u heeft zien plaatsvinden?
‘Ik ben ontzettend blij met een aantal recente ontwikkelingen zoals de MeToo-beweging, de oplaaiende discussie over grensoverschrijdend gedrag en machtsverhoudingen, de emancipatie van vrouwen en migranten en de Black Lives Matter beweging. Dat zijn prachtige ontwikkelingen die een versnelling hebben gebracht in een aantal vraagstukken die al decennia voortslepen. Daar zijn al zo lang mensen slachtoffer van, generatie na generatie, dus ik hoop echt dat die versnelling ook blijft voortduren. Het frustrerende van het sociale domein is dat je te maken hebt met sociale processen, die erg stroperig kunnen verlopen. Ik zou graag zien dat sociale veranderingen op een hoger tempo plaatsvinden.’
Wat is daarvoor nodig?
‘Een combinatie van noodzaak en publieke opinie. Mensen moeten het gevoel hebben dat er iets moet veranderen, dan pas heb je het draagvlak mee. En soms is er ook wetgeving nodig, zoals wetten op de quota van vrouwen in topposities. Dat geeft een enorme impuls. Maar wetten worden alleen maar gemaakt als de politiek voelt dat de tijd rijp is. Met een groot draagvlak kun je dus wetgeving creëren die nodig is om impact te maken.’
Wat zou u bestuurders willen meegeven als tip om hieraan bij te dragen?
‘Dat je als organisatie niet alleen een eigen missie hebt, maar ook onderdeel bent van de samenleving. Je kan je bijvoorbeeld bezighouden met het redden van de zeehondenpopulatie, maar tegelijkertijd een goede werkgever zijn en de diversiteit binnen je organisatie bewaken. Of dat je oog hebt voor grensoverschrijdend gedrag en een veilige werksfeer creëert voor je medewerkers. En je kan een bijdrage leveren aan goede relaties met stakeholders of aan de leefbaarheid van je stad of wijk.’
Voor organisaties die daar nog niet mee bezig zijn: hoe zet je die eerste stap?
‘Het mooiste is natuurlijk dat je je ervan bewust bent dat je identiteit niet alleen ontleend wordt aan je missie. Dan heb je de eerste stap al gezet. Soms werkt naming and shaming ook als stimulans, maar het is mooier als het vanuit een intrinsieke motivatie komt. Als die motivatie ook nog eens vanuit het bestuur komt wordt het door de hele organisatie gedragen.
Kan de sector daar ook een rol in spelen?
‘Het is zeker leuk om dat als sector te activeren door bijvoorbeeld algemene ledenvergaderingen te organiseren, bewustwordingsprojecten te realiseren of te publiceren in een branchekrantje. Kritische media kan ook helpen. Dat zie ik als een kansrijke mogelijkheid.’
EINDOORDEEL
Wonende in het politieke centrum van Nederland zet Charlie Ortega zich al twintig jaar in voor het sociale domein in haar stad Den Haag. Haar missie: obstakels wegnemen, zodat iedereen gelijke kansen krijgt om aan deze maatschappij deel te nemen. In het verleden op het gebied van gender, migratie en emancipatie. Nu op het gebied van kinderarmoede en volkshuisvestelijke vraagstukken. Dankzij haar ondernemersmentaliteit gaat ze deze grote thema’s niet uit de weg, integendeel, ze pakt ze van verschillende kanten aan. In haar functie van directeur van Stichting Leergeld, als toezichthouder bij Haag Wonen, als lid van Alliantie Sociale Samenhang en als lid van de Raad van Toezicht 3SO. Hoe ze omgaat met het begrip tijd? ‘Je kunt pas volmondig ja tegen een functie zeggen, als je de mogelijkheid en ruimte hebt om meteen te komen opdagen. Als de organisatie in een noodsituatie belandt. Dan weet je dat het goed zit.’
Eindscore 8,2
Profiel
Naam Charlie Ortega
Leeftijd 54
Huidige functie Directeur van Stichting Leergeld
Huidige maatschappelijke nevenfuncties Toezichthouder Haag Wonen, lid van de Raad van Toezicht 3SO, lid van de Alliantie Sociale Samenhang
Ooit in ranglijst DDB100 gestaan? Nee.
Auto of trein? Fiets. Ik woon en werk in dezelfde stad. Dat is een bewuste keuze, omdat ik het liefst zoveel mogelijk doe op de fiets.
Grootste inspiratiebron? Er is zoveel dat mij inspireert. De veerkracht van de kinderen uit minimagezinnen, levensverhalen van mensen, de kunstwerken van mijn man. Hij is beeldhouwer. De zee. Bergen.
‘Ik ben ontzettend blij met een aantal recente ontwikkelingen zoals de MeToo-beweging, de oplaaiende discussie over grensoverschrijdend gedrag en machtsverhoudingen, de emancipatie van vrouwen en migranten en de Black Lives Matter beweging. Dat zijn prachtige ontwikkelingen die een versnelling hebben gebracht in een aantal vraagstukken die al decennia voortslepen. Daar zijn al zo lang mensen slachtoffer van, generatie na generatie, dus ik hoop echt dat die versnelling ook blijft voortduren. Het frustrerende van het sociale domein is dat je te maken hebt met sociale processen, die erg stroperig kunnen verlopen. Ik zou graag zien dat sociale veranderingen op een hoger tempo plaatsvinden.’
Wat is daarvoor nodig?
‘Een combinatie van noodzaak en publieke opinie. Mensen moeten het gevoel hebben dat er iets moet veranderen, dan pas heb je het draagvlak mee. En soms is er ook wetgeving nodig, zoals wetten op de quota van vrouwen in topposities. Dat geeft een enorme impuls. Maar wetten worden alleen maar gemaakt als de politiek voelt dat de tijd rijp is. Met een groot draagvlak kun je dus wetgeving creëren die nodig is om impact te maken.’
Wat zou u bestuurders willen meegeven als tip om hieraan bij te dragen?
‘Dat je als organisatie niet alleen een eigen missie hebt, maar ook onderdeel bent van de samenleving. Je kan je bijvoorbeeld bezighouden met het redden van de zeehondenpopulatie, maar tegelijkertijd een goede werkgever zijn en de diversiteit binnen je organisatie bewaken. Of dat je oog hebt voor grensoverschrijdend gedrag en een veilige werksfeer creëert voor je medewerkers. En je kan een bijdrage leveren aan goede relaties met stakeholders of aan de leefbaarheid van je stad of wijk.’
Voor organisaties die daar nog niet mee bezig zijn: hoe zet je die eerste stap?
‘Het mooiste is natuurlijk dat je je ervan bewust bent dat je identiteit niet alleen ontleend wordt aan je missie. Dan heb je de eerste stap al gezet. Soms werkt naming and shaming ook als stimulans, maar het is mooier als het vanuit een intrinsieke motivatie komt. Als die motivatie ook nog eens vanuit het bestuur komt wordt het door de hele organisatie gedragen.
Kan de sector daar ook een rol in spelen?
‘Het is zeker leuk om dat als sector te activeren door bijvoorbeeld algemene ledenvergaderingen te organiseren, bewustwordingsprojecten te realiseren of te publiceren in een branchekrantje. Kritische media kan ook helpen. Dat zie ik als een kansrijke mogelijkheid.’
EINDOORDEEL
Wonende in het politieke centrum van Nederland zet Charlie Ortega zich al twintig jaar in voor het sociale domein in haar stad Den Haag. Haar missie: obstakels wegnemen, zodat iedereen gelijke kansen krijgt om aan deze maatschappij deel te nemen. In het verleden op het gebied van gender, migratie en emancipatie. Nu op het gebied van kinderarmoede en volkshuisvestelijke vraagstukken. Dankzij haar ondernemersmentaliteit gaat ze deze grote thema’s niet uit de weg, integendeel, ze pakt ze van verschillende kanten aan. In haar functie van directeur van Stichting Leergeld, als toezichthouder bij Haag Wonen, als lid van Alliantie Sociale Samenhang en als lid van de Raad van Toezicht 3SO. Hoe ze omgaat met het begrip tijd? ‘Je kunt pas volmondig ja tegen een functie zeggen, als je de mogelijkheid en ruimte hebt om meteen te komen opdagen. Als de organisatie in een noodsituatie belandt. Dan weet je dat het goed zit.’
Eindscore 8,2
Profiel
Naam Charlie Ortega
Leeftijd 54
Huidige functie Directeur van Stichting Leergeld
Huidige maatschappelijke nevenfuncties Toezichthouder Haag Wonen, lid van de Raad van Toezicht 3SO, lid van de Alliantie Sociale Samenhang
Ooit in ranglijst DDB100 gestaan? Nee.
Auto of trein? Fiets. Ik woon en werk in dezelfde stad. Dat is een bewuste keuze, omdat ik het liefst zoveel mogelijk doe op de fiets.
Grootste inspiratiebron? Er is zoveel dat mij inspireert. De veerkracht van de kinderen uit minimagezinnen, levensverhalen van mensen, de kunstwerken van mijn man. Hij is beeldhouwer. De zee. Bergen.