‘We geven vooral aan doelen die niet het meest nuttig zijn’

Emotie speelt een grote rol bij geefbeslissingen; kan impact dat ook?
Emotie speelt een grote rol bij geefbeslissingen; kan impact dat ook?
13 juli 2016
Nieuws | | Wetenschap & Onderzoek

Dr. Frank Hubers promoveerde begin dit jaar op onderzoek naar filantropie. Hij pakt in zijn dissertatie de koe bij de horens en stelt de twee meest fundamentele vragen van de filantropie: 'Waarom geven mensen?' en 'Wat is de impact van die private giften?'.
 
Niet alleen de onderzoeksvragen zijn opvallend, ook de methodiek. Hubers beschrijft in de inleiding van zijn proefschrift dat zijn werk bij Oxfam Novib hem deed inzien dat er weinig kwantitatief onderzoek is naar filantropie. Impactonderzoeken zijn vaak kwalitatief (gebaseerd op interviews en observatie) en niet kwantitatief (gebaseerd op een grote hoeveelheid metingen). Toen hij in 2010 de mogelijkheid kreeg om bij het Erasmus Center for Strategic Philanthropy kwantitatief onderzoek te doen, leerde de van huis uit cultureel antropoloog zich technieken van toegepaste econometrie aan. De vier grootste onderzoeken vormen de basis van zijn proefschrift Essays on Determinants and Impact of Private Contributions to Public Goods waarmee hij op 3 maart promoveerde aan de Erasmus Universiteit.
 
Probleem oplossen
'Bij Oxfam Novib werkte ik mee aan de evaluaties van de projecten', vertelt Hubers via Skype vanuit Thailand, waar hij een aanstelling heeft aan de Webster University. 'Doordat het kwalitatieve onderzoeken waren, kwam er altijd wel wat uit. Dat vond ik een beetje zonde. Die evaluaties zijn niet goedkoop. Er worden dure consultants ingehuurd. Het kost veel tijd: mensen moeten heen en weer reizen, er moeten panelgesprekken worden gevoerd. Het geeft je wel inzicht in wat er gebeurt in het veld. Maar het bestaat vooral uit heel veel verhalen, die worden vastgelegd in vuistdikke evaluatierapporten. Maar er kwam niet uit naar voren wat ik wilde weten: Er is een probleem, wat is de beste manier om dat probleem op te lossen?'
 
Hubers haast zich te zeggen dat het geen verwijt aan Oxfam Novib is: 'Oxfam was op zich juist best al ver met het meten van hun resultaten. Maar op dat moment was de kennis over kwantitatief onderzoek - de zogenaamde rigoureuze impactevaluaties - binnen de filantropische sector nog nauwelijks aanwezig.'
 
Experimenteren
Hubers legt uit wat de moeilijkheid is: 'Als een farmaceutisch bedrijf een medicijn wil testen, dan kan het dat kwantitatief meten met een gerandomiseerd onderzoek. Je neemt een grote groep mensen, geeft een deel van hen het medicijn en een controlegroep niet. Vervolgens ga je de effecten bij beide groepen meten. Omdat de mensen willekeurig geselecteerd zijn, kun je bepalen of het medicijn werkt.'
 
Rigoureuze impactevaluaties zijn echter niet altijd even makkelijk uit te voeren bij ontwikkelingensamenwerkingsprojecten. Hubers: 'Om te bepalen wat de impact van een interventie is, moet je eigenlijk ook weten wat er was gebeurd als de interventie niet was gepleegd. Maar zulke metingen kun je vaak niet doen. Stel, je wilt weten wat het effect is van het bouwen van een weeshuis. Je kunt niet zeggen: we geven de helft van de wezen onderdak en de andere helft niet en over twintig jaar gaan we kijken wat het verschil is.'
 
Toch heeft Hubers manieren gevonden om rigoureuze evaluaties toe te passen: 'In Bangladesh is in een bepaald gebied het water vervuild met arsenicum. De Nederlandse organisatie ProPortion werkt samen met de Bengaalse organisatie NGO Forum aan een project dat het voor lokale ondernemers winstgevend maakt het water te zuiveren. In samenwerking met hen ga ik de impact hiervan evalueren. Doordat ik vanaf het begin bij het project betrokken ben, kan ik hier rigoureus impactonderzoek toepassen. Ik ga het gebied virtueel in stukken verdelen en door middel van loting bepalen waar wel en waar geen proefprojecten opgezet mogen worden. Na een jaar kunnen we dan het effect van de interventie meten.'
 

Waarom geven mensen?
Antwoorden vinden op de vraag naar het effect van filantropie met kwantitatieve, econometrische methoden wekt nog niet zoveel verbazing op. Maar de vraag 'waarom geven mensen?' is een eeuwenoude, verstrekkende vraag. Een vraag die eerder bij de filosofie lijkt thuis te horen dan bij de econometrie. Toch heeft Hubers het aangedurfd.
 
In een van de vier empirische onderzoeken van zijn proefschrift bestudeert hij de relatie tussen emoties en het geven van donaties. In een deelonderzoek onderzocht hij samen met collega's of blijheid tot grotere donaties leidt. Tijdens de Nederlandse voetbalkampioenschappen werd aan voetbalsupporters gevraagd een bedrag te doneren. Dat jaar won Ajax. Hubers: 'We gaan ervanuit dat de Ajax-supporters op dat moment blijer waren dan de supporters van de tegenpartij. Ajax-fans bleken inderdaad meer te geven aan een goed doel dan de verliezende fans. Het gaat er om dat emotie wordt beïnvloed. Mensen hebben een positieve emotie en daarom zijn mensen guller.'
 
Hubers vindt overigens dat het onderscheidt tussen kwalitatief en kwantitatief niet zo zwart-wit is. 'Je moet kwantitatief en kwalitatief onderzoek niet te hard tegen over elkaar zetten', zegt hij. 'Vaak kom ik door kwalitatief onderzoek van mijzelf of anderen tot een hypothese. Vervolgens gebruik ik kwantitatief onderzoek om het empirisch te onderbouwen.'
 
Onzuiver altruïsme
'Waarom mensen vrijwillig private giften doen is een hele grote vraag die uit een heleboel kleine stukjes bestaat.’ Hubers hangt de theorie van econoom James Andreoni aan, die drie redenen noemt:
 
1. Mensen kunnen geven omdat ze interesse hebben in een publiek goed. Bijvoorbeeld, je bent bereid vrijwillig diensten te leveren bij je voetbalclub omdat je daar dan zelf ook goedkoper kunt sporten. Het is een bijdrage waar je zelf ook van profiteert.
 
2. Zuiver altruïsme. Economen hebben het altijd over nut. Je hebt mensen die blijkbaar nut ontlenen aan het weggeven van geld. Bijvoorbeeld, als mensen een arm persoon zien, voelen zij zich blijkbaar beter als zij geld aan hen geven.
 
3. Onzuiver altruïsme. Deze derde reden is het interessants en het leukst om te onderzoeken. Hier geldt dat er nut wordt ontleend aan het geven zelf. Je voelt je beter over jezelf doordat je geld weggeeft. Bijvoorbeeld omdat het status oplevert als je laat zien dat je gul bent. Of meer basaal: je voelt je een beter mens. Wervers voor goede doelen die je op straat aanklampen, proberen je soms een schuldgevoel aan te praten zodat je uiteindelijk toch maar een handtekening zet. Andreoni noemt dat onzuiver altruïsme. Het lijkt op altruïsme, maar is het niet. Je geeft omdat je geen schuldgevoel wilt. Volgens die theorie is het dus gunstig voor goede doelenorganisaties om je een schuldgevoel aan te praten.'
 
Nuttig geven
De twee hoofdvragen van Hubers' proefschrift - 'Waarom geven mensen?' en 'Wat is de impact van die private giften?' - komen voor hem samen in een derde vraag: hoe beweeg je mensen te geven aan die projecten die het meest effectief zijn? Hubers: 'We geven vooral aan doelen die niet het meest nuttig zijn. We geven geld aan een weeshuis of zamelen knuffels in voor Roemenië. Terwijl er andere interventies zijn die meer nut hebben. Neem bijvoorbeeld een land als Haïti. Wat daar goed zou werken is het opzetten van overheidsstructuren. Als je iets wilt opbouwen, heb je een minimale overheid nodig. Een goede interventie zou bijvoorbeeld zijn om belastingcontroleurs op te leiden.
Maar stel dat je Oxfam Novib bent en je wilt belastingcontroleurs opleiden. Probeer daar maar eens geld mee te werven. Het maakt niet uit hoeveel impact het heeft of hoe kosteneffectief het is, uiteindelijk gaan donateurs toch voor dat weeshuis. Dat is een paradox.'
 
Van emotioneel naar effectief
'We zien dat emotie meespeelt in geefgedrag. Is het mogelijk om van het emotionele geven meer effectief geven te maken? Als mensen weet hebben van de impact, zouden ze dan nog steeds een emotioneel project zonder impact verkiezen boven een emotieloos project? Of kan kennis van impact leiden tot ander gedrag? Dit is een derde vraag die tussen de twee vragen van mijn proefschrift in zit. Om daarmee aan de slag te gaan, moet je beide vragen beantwoorden.’
 
2/2