De jubileumeditie van het tweejaarlijkse onderzoek ‘Geven in Nederland’ heeft een dubbele en voor sommigen verwarrende boodschap. Er is een stijging van giften aan het algemeen nut in absolute zin, maar de langetermijntrend zou een ‘wake up call’ voor met name het fondsenwervend deel van de sector moeten zijn: onze vrijgevigheid neemt juist af. In een interview met De Dikke Blauwe gaat onderzoeksleider prof. dr. René Bekkers uitgebreid in op de onderliggende trends en de noodzakelijk omslag van communicatie met gevers van ‘pinautomaat’ naar ‘een gesprekspartner die iets voor jou wil doen’.
DDB: Bijna iedereen grijpt zich bij de uitkomsten van jullie tweejaarlijkse onderzoek ‘Geven in Nederland’ vast aan ‘het getal’: het totaalbedrag dat wij geven aan het goede doel. In het vorige onderzoek over het geefjaar 2013 was dat €4,4 miljard. In Geven in Nederland 2017 (over het geefjaar 2015) is dat €5,7 miljard. Voor de buitenstaander lijkt dat een spectaculaire stijging.
Bekkers: ‘Toch is het niet zo dat het spectaculair is gestegen. Er is wel een stijging waargenomen, maar door de nieuwe toegepaste methodologie is de stijging niet zo enorm als het lijkt. Bij het CBS noemen ze dat trendbreuk. Als je de methode om schattingen te maken verandert, verandert ook de hoogte van de schatting. Dat methode-effect moet je dus controleren. Dat kun je doen door met de nieuwe schattingsmethode terug te kijken in de tijd en een trend proberen vast te stellen. Dat kan helaas niet, want de nieuwe methode kunnen we niet goed toepassen vanwege problemen met de beschikbaarheid van gegevens over de vermogende Nederlanders en Nederlanders met een migratieachtergrond. Maar als we de methode uit 2015 naast de nieuwe methode leggen, blijkt dat met de nieuwe methode het totaal aantal bijdragen aan het algemeen nut in Nederland flink hoger is dan volgens de oude methode. En wij denken als onderzoekers dat de nieuwe methode beter is en de begeleidingscommissie van het onderzoek is het daarmee eens.’
DDB: Toch zijn de aantoonbaar zwakke plekken uit het vorige onderzoek, met name de cijfers van de nalatenschappen, er nog niet uit.
Bekkers: ‘Voor het onderzoek in 2015 klopt dat. Nu weten we van nalatenschappen nog steeds niet heel veel meer, maar weten we wel wat een redelijke schatting is van de onderschatting. Dat is nog steeds nog maar maximaal 300 miljoen. Maar we blijven aangeven dat we niet zwart op wit hebben hoe groot dat totaal aan nalatenschappen is.’
DDB: Volgens de Belastingdienst zou er 550 miljoen euro uit nalatenschappen ten goede komen aan goede doelenorganisaties. Volgens jullie berekening is het enige bedrag dat echt zeker is 300 miljoen. Hoe kunnen jullie dat verschil verklaren?
Bekkers: ‘Door onderzoek van de Belastingdienst naar het gebruik van de giftenaftrek weten we nu dat een deel van de giften dat wordt opgevoerd door particulieren, misschien helemaal niet gedaan zijn. We denken ook dat in de hoek van de nalatenschappen aan algemeen nut een aantal bedragen te vinden is dat misschien helemaal niet naar algemeen nut gaat, maar fiscale constructies zijn. Dat kan ik niet hard maken, maar we weten dat de allergrootste goede doelen in Nederland die bij het CBF rapporteren bij elkaar zo’n maximaal 300 miljoen inkomsten uit nalatenschappen hebben opgegeven. Deze goede doelen hebben bij elkaar zo’n negentig procent de goede doelenmarkt in handen. Het moet heel raar lopen wil die tien procent van de markt die niet bij het CBF in beeld is, het gat verklaren tussen wat het CBF rapporteert uit nalatenschappen en wat bij redelijke benadering de totale omvang uit de cijfers van de Belastingdienst zou kunnen zijn. Dat totaal weten we overigens ook niet heel goed, maar een zo goed mogelijke schatting is 550 miljoen in 2015. Dat verschil, die 250 miljoen, kan niet verklaard worden door die tien procent.’
DDB: Zouden de kerken en vermogensfondsen een verklaring voor het verschil kunnen zijn?
Bekkers: ‘Wat betreft de kerken weten we nu nog te weinig. Voor dat onderzoek hebben we samenwerking met die kerken gezocht. Dat was heel moeilijk - van de PKN weten we niets - maar uiteindelijk hebben we bij één bisdom, bisdom Utrecht, in de boeken kunnen kijken. Als we daar alles bij elkaar optellen, dan kom we nog maar aan een paar miljoen. Misschien hebben kerken wel meer inkomsten uit nalatenschappen, maar dan worden die niet aan het CBF gerapporteerd. Dus, ofwel het zit niet bij de katholieke kerk of bij een ander bisdom ofwel het zit bij andere kerken of bij congregaties. Maar het lijkt me niet dat we daarmee een gat van 250 miljoen kunnen verklaren.’
DDB: Kun je daarmee vaststellen dat een deel van dat bedrag onterecht is toegewezen aan nalatenschappen?
Bekkers: ‘Daar zou je rekening mee kunnen houden. We hebben het over 250 miljoen aan geschatte inkomsten aan het algemeen nut waarover voorzover wij weten geen belasting wordt betaald. Dat betekent dat het dus een zaak voor de Belastingdienst is. Voor ons als onderzoekers blijft het nu een achterkant van een sigarendoosschatting met speculatieve interpretaties. En meer kun je er nu niet over zeggen.’
DDB: Het is een wel een schatting die de wenkbrauwen doet fronsen.
Bekkers: ‘Volgens de Belastingdienst zijn het een paar rotte appels die daar voor vrij grote bedragen in zitten. Maar die negentig procent van de goede doelen die in beeld is bij het CBF en bij het publiek bekend is als goed doel, heeft hier voor alle duidelijkheid niets mee van doen.’
DDB: En dan dat andere zwarte onderzoeksschaap: de vermogensfondsen…
Bekkers: ‘We hebben altijd gezegd dat vermogensfondsen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor een groter deel van de inkomsten voor goede doelen. Ze ontvangen vaak giften van vermogende particulieren en bedrijven en ze fungeren vaak meer als doorgeefluik. Maar we weten nu door het onderzoek onder de grootste vermogensfondsen dat het daar waarschijnlijk niet zit. Er zijn vermogensfondsen die niet als zodanig bekend willen zijn, ook niet bij experts van de fondsensector, maar wel een anbi-status hebben. Maar dan wordt het wel heel erg vaag.’
Wetenschap & Onderzoek
Interview René Bekkers: De gever als pinautomaat is echt passé
DDB: In ‘Geven in Nederland 2017’ stellen jullie dat in 2015 72 vermogensfondsen 435 miljoen euro hebben bijgedragen aan maatschappelijke en goede doelen. Tegelijkertijd geef je aan dat voor het macro-economische overzicht alleen de doelbestedingen uit de opbrengsten van het vermogen worden meegeteld, een bedrag van 219 miljoen euro. Kun je dat toelichten?
Bekkers: ‘Het betreft hier de doelbestedingen uit het rendement op vermogen. De regel is eigenlijk heel simpel: de vermogende particulier doet een gift aan een vermogensfonds. Dat dit bedrag uiteindelijk besteed wordt door het vermogensfonds, dat is mooi, maar het is een instrument voor de bestedingen. Geen gift van het vermogensfonds. Dat bedrag kun je dus maar één keer meetellen in je onderzoek.’
DDB: Dat is een behoorlijke klus, om dat te splitsen.
Bekkers: ‘Dat is het zeker, want hoe weet je nou welke stichting wanneer iets heeft ontvangen en van wie? Daar hebben mijn collega’s Barbara Gouwenberg en Suzanne Felix zo goed mogelijk boekenonderzoek naar gedaan en dat mondde bijna uit in een fiscale opsporing. Heel erg zeker weten we nu nog steeds niet wie-wat-wanneer heeft overgedragen, maar de instellingen waarvan we weten dat het eigenlijk ‘doorgeeffondsen’ zijn die geen giften hebben gedaan uit het rendement op eigen vermogen, hebben we niet meegeteld.’
DDB: Wat weten we nu meer over de vermogensfondsen dan de vorige keer en wat weten we nog steeds niet?
Bekkers: ‘Wat we weten is welke vermogensfondsen de grootste in Nederland zijn. Dat zijn die 72. De lijst daarvan, met namen en inkomsten en uitgaven, blijft een gevoelig iets. Die hebben we opgesteld in samenwerking met experts en koepel FIN. De FIN heeft haar best gedaan, maar heeft ook leden die niet naar buiten willen treden met de hoogte van hun vermogen en hun bestedingspatroon. Soms wel geanonimiseerd, maar soms ook niet. Een algemene schatting op basis van wat de FIN weet over haar leden hebben we niet. We hebben zelf een lijst gemaakt van wat wij denken dat de grootste vermogensfondsen in Nederland zijn. De bestedingen daarvan en de inkomsten kunnen we bij de Belastingdienst vinden, maar wat we graag wilden weten is of de FIN ook dacht dat dit de grootste vermogensfondsen zijn. Die lijst hebben we aan de FIN en aan experts voorgelegd. Toen zijn er ook nog vermogensfondsen bijgekomen die geen anbi-status hebben, die geen vermogensfonds zijn zoals wij die kennen. Daaruit is dus onze lijst ontstaan. We weten nu dus zeker dat die 435 miljoen investeringen – dat als getal in ons onderzoek staat - gedaan zijn door die 72 grootste vermogensfondsen in Nederland.’
DDB: Dat is de bepalende kopgroep, maar kun je vervolgens iets zeggen over een schatting van de bijdragen van de vele, kleinere vermogensfondsen?
Bekkers: ‘Daarop kun je de tachtig-twintigregel toepassen die we kennen uit het geefgedrag van huishoudens: 80 procent van de giften komt van 20 procent van de huishoudens. Die zogenoemde power rule, ook wel aangeduid met pareto-principe, geldt niet per se voor alle verschijnselen in de wereld, maar wel voor heel veel. Bij vermogende particulieren is die verhouding wat schever en bij vermogensfondsen is die verhouding nóg schever. Dus we weten nu dat die 72 fondsen met hun 435 miljoen meer dan 80 tachtig procent van de investeringen van vermogensfondsen beslaan.’
DDB: Het ‘totaalplaatje’ van Geven in Nederland 2017: Is het filantropieglas nu halfvol of halfleeg. Je noemde de uitkomsten ook een ‘wake up call’ voor het fondsenwervende deel van de sector?
Bekkers: ‘Er zijn veranderingen tussen 2013 en 2015. En dan zien we tekenen van herstel. De giften door bedrijven gaan omhoog, bij huishoudens zien we ook een stijging, maar vrijwilligerswerk gaat weer niet omhoog. Voor een deel gaat het dus de goede kant op. Maar als je dat tegenover het totale besteedbare huishoudinkomen en het bnp afzet, dan is er niet echt een heel grote stijging. Dat is de korte termijn. De langetermijntrend is deze. De afgelopen jaren is er een crisis geweest. Over het algemeen zie je in het geefgedrag een vertraagd effect van economische ontwikkelingen. De crisis sloeg niet meteen door in minder geefgedrag. En nadat de crisis zo’n beetje voorbij was, zagen we weer een stagnatie van de giften. Nu zien we weer een stijging. Die stijging is nog niet zo groot dat we weer op het niveau van voor de crisis zitten. Maar op de langere termijn is het beeld heel duidelijk een van afname. Dus als we nog verder teruggaan in de tijd en we beginnen in 1997 en we tellen dan alle giften van alle bronnen bij elkaar, dan was de filantropie in 1997 aanzienlijk groter.’
DDB: Een van de verklaringen die jullie geven voor de lange termijn-afname van vrijgevigheid komt voort uit ons prosociale gedrag. Jullie zeggen dat het lijkt alsof Nederland wat minder solidair is geworden, dat mensen zich wat minder om de ander bekommeren en dat in het algemeen de geefbereidheid is afgenomen. Welke factoren spelen daarbij een rol?
Bekkers: ‘Je moet een verschil maken tussen het gedrag en de onderliggende motivatie. We hebben de aantallen manieren waarop mensen geven aan goede doelen in de afgelopen twintig jaar zien uitbreiden, maar er is op een heel erg marketingachtige manier gebruik van gemaakt. Die tools en technieken zijn ingezet om targets te halen.’
Bedoel je hiermee de vaak klinisch aandoende fondsenwervingstechnieken? Dat mensen zich overvraagd voelen?
Bekkers: ‘Nee, dat is het niet. Kijk maar naar de cijfers over hoe vaak mensen worden gevraagd om te geven aan goede doelen. Die nemen niet toe, die nemen juist af. Mensen worden dus minder vaak gevraagd om te geven aan goede doelen dan tien, vijftien jaar geleden. Maar de geefbereidheid geeft wel af.’
DDB: Maar is dat omdat de piek al bereikt was en iedereen zich realiseert dat je beter ‘kwalitatief’ en ‘tailor made’ kunt vragen dan mensen bombarderen met aanvragen of is dat een recente ontwikkeling?
Bekkers: ‘Vanaf dat we dit weten, vanaf 2002, zien we een daling in het percentage van de Nederlanders dat wordt bereikt door goede doelen met het verzoek om giften. Tegelijkertijd zien we een daling per keer dat mensen bereikt worden in de kans dat ze geven. Dus misschien is het inderdaad wel heel verstandig van de goede doelen om het aantal malen dat zij contact zoeken met Nederlanders met verzoeken om giften te verminderen. Want het lijkt erop dat de geefbereidheid inderdaad aan het dalen is. Die bekende irritatiefactor, daar zien we niet zo’n hele grote verandering in. Als je mensen vraagt ‘bent u geïrriteerd over het aantal verzoeken dat u krijgt?’, dan is dat ongeveer constant. En dat is op zich heel opmerkelijk, want het aantal verzoeken neemt dus af. En toch is die irritatie nog even groot. Het is heel moeilijk om te duiden wat dat betekent, maar het geeft mij aan dat het onverstandig zou zijn om het aantal contactpogingen nu weer te gaan opvoeren.’
Bekkers: ‘Het betreft hier de doelbestedingen uit het rendement op vermogen. De regel is eigenlijk heel simpel: de vermogende particulier doet een gift aan een vermogensfonds. Dat dit bedrag uiteindelijk besteed wordt door het vermogensfonds, dat is mooi, maar het is een instrument voor de bestedingen. Geen gift van het vermogensfonds. Dat bedrag kun je dus maar één keer meetellen in je onderzoek.’
DDB: Dat is een behoorlijke klus, om dat te splitsen.
Bekkers: ‘Dat is het zeker, want hoe weet je nou welke stichting wanneer iets heeft ontvangen en van wie? Daar hebben mijn collega’s Barbara Gouwenberg en Suzanne Felix zo goed mogelijk boekenonderzoek naar gedaan en dat mondde bijna uit in een fiscale opsporing. Heel erg zeker weten we nu nog steeds niet wie-wat-wanneer heeft overgedragen, maar de instellingen waarvan we weten dat het eigenlijk ‘doorgeeffondsen’ zijn die geen giften hebben gedaan uit het rendement op eigen vermogen, hebben we niet meegeteld.’
DDB: Wat weten we nu meer over de vermogensfondsen dan de vorige keer en wat weten we nog steeds niet?
Bekkers: ‘Wat we weten is welke vermogensfondsen de grootste in Nederland zijn. Dat zijn die 72. De lijst daarvan, met namen en inkomsten en uitgaven, blijft een gevoelig iets. Die hebben we opgesteld in samenwerking met experts en koepel FIN. De FIN heeft haar best gedaan, maar heeft ook leden die niet naar buiten willen treden met de hoogte van hun vermogen en hun bestedingspatroon. Soms wel geanonimiseerd, maar soms ook niet. Een algemene schatting op basis van wat de FIN weet over haar leden hebben we niet. We hebben zelf een lijst gemaakt van wat wij denken dat de grootste vermogensfondsen in Nederland zijn. De bestedingen daarvan en de inkomsten kunnen we bij de Belastingdienst vinden, maar wat we graag wilden weten is of de FIN ook dacht dat dit de grootste vermogensfondsen zijn. Die lijst hebben we aan de FIN en aan experts voorgelegd. Toen zijn er ook nog vermogensfondsen bijgekomen die geen anbi-status hebben, die geen vermogensfonds zijn zoals wij die kennen. Daaruit is dus onze lijst ontstaan. We weten nu dus zeker dat die 435 miljoen investeringen – dat als getal in ons onderzoek staat - gedaan zijn door die 72 grootste vermogensfondsen in Nederland.’
DDB: Dat is de bepalende kopgroep, maar kun je vervolgens iets zeggen over een schatting van de bijdragen van de vele, kleinere vermogensfondsen?
Bekkers: ‘Daarop kun je de tachtig-twintigregel toepassen die we kennen uit het geefgedrag van huishoudens: 80 procent van de giften komt van 20 procent van de huishoudens. Die zogenoemde power rule, ook wel aangeduid met pareto-principe, geldt niet per se voor alle verschijnselen in de wereld, maar wel voor heel veel. Bij vermogende particulieren is die verhouding wat schever en bij vermogensfondsen is die verhouding nóg schever. Dus we weten nu dat die 72 fondsen met hun 435 miljoen meer dan 80 tachtig procent van de investeringen van vermogensfondsen beslaan.’
DDB: Het ‘totaalplaatje’ van Geven in Nederland 2017: Is het filantropieglas nu halfvol of halfleeg. Je noemde de uitkomsten ook een ‘wake up call’ voor het fondsenwervende deel van de sector?
Bekkers: ‘Er zijn veranderingen tussen 2013 en 2015. En dan zien we tekenen van herstel. De giften door bedrijven gaan omhoog, bij huishoudens zien we ook een stijging, maar vrijwilligerswerk gaat weer niet omhoog. Voor een deel gaat het dus de goede kant op. Maar als je dat tegenover het totale besteedbare huishoudinkomen en het bnp afzet, dan is er niet echt een heel grote stijging. Dat is de korte termijn. De langetermijntrend is deze. De afgelopen jaren is er een crisis geweest. Over het algemeen zie je in het geefgedrag een vertraagd effect van economische ontwikkelingen. De crisis sloeg niet meteen door in minder geefgedrag. En nadat de crisis zo’n beetje voorbij was, zagen we weer een stagnatie van de giften. Nu zien we weer een stijging. Die stijging is nog niet zo groot dat we weer op het niveau van voor de crisis zitten. Maar op de langere termijn is het beeld heel duidelijk een van afname. Dus als we nog verder teruggaan in de tijd en we beginnen in 1997 en we tellen dan alle giften van alle bronnen bij elkaar, dan was de filantropie in 1997 aanzienlijk groter.’
DDB: Een van de verklaringen die jullie geven voor de lange termijn-afname van vrijgevigheid komt voort uit ons prosociale gedrag. Jullie zeggen dat het lijkt alsof Nederland wat minder solidair is geworden, dat mensen zich wat minder om de ander bekommeren en dat in het algemeen de geefbereidheid is afgenomen. Welke factoren spelen daarbij een rol?
Bekkers: ‘Je moet een verschil maken tussen het gedrag en de onderliggende motivatie. We hebben de aantallen manieren waarop mensen geven aan goede doelen in de afgelopen twintig jaar zien uitbreiden, maar er is op een heel erg marketingachtige manier gebruik van gemaakt. Die tools en technieken zijn ingezet om targets te halen.’
Bedoel je hiermee de vaak klinisch aandoende fondsenwervingstechnieken? Dat mensen zich overvraagd voelen?
Bekkers: ‘Nee, dat is het niet. Kijk maar naar de cijfers over hoe vaak mensen worden gevraagd om te geven aan goede doelen. Die nemen niet toe, die nemen juist af. Mensen worden dus minder vaak gevraagd om te geven aan goede doelen dan tien, vijftien jaar geleden. Maar de geefbereidheid geeft wel af.’
DDB: Maar is dat omdat de piek al bereikt was en iedereen zich realiseert dat je beter ‘kwalitatief’ en ‘tailor made’ kunt vragen dan mensen bombarderen met aanvragen of is dat een recente ontwikkeling?
Bekkers: ‘Vanaf dat we dit weten, vanaf 2002, zien we een daling in het percentage van de Nederlanders dat wordt bereikt door goede doelen met het verzoek om giften. Tegelijkertijd zien we een daling per keer dat mensen bereikt worden in de kans dat ze geven. Dus misschien is het inderdaad wel heel verstandig van de goede doelen om het aantal malen dat zij contact zoeken met Nederlanders met verzoeken om giften te verminderen. Want het lijkt erop dat de geefbereidheid inderdaad aan het dalen is. Die bekende irritatiefactor, daar zien we niet zo’n hele grote verandering in. Als je mensen vraagt ‘bent u geïrriteerd over het aantal verzoeken dat u krijgt?’, dan is dat ongeveer constant. En dat is op zich heel opmerkelijk, want het aantal verzoeken neemt dus af. En toch is die irritatie nog even groot. Het is heel moeilijk om te duiden wat dat betekent, maar het geeft mij aan dat het onverstandig zou zijn om het aantal contactpogingen nu weer te gaan opvoeren.’
DDB: Uit jullie onderzoek blijkt ook dat alle maatregelen die de sector heeft genomen ten aanzien van transparantie en verslaggeving niet echt hebben bijgedragen aan het algemene vertrouwen dat Nederlanders hebben in goede doelen. Waar ligt dat aan?
Bekkers: ‘Als je ervan uit zou gaan dat mensen minder vertrouwen hebben in goede doelen omdat ze in het algemeen minder vertrouwen hebben in instituties, dan is het toch vreemd dat het vertrouwen in de rechtspraak toeneemt. En dat het vertrouwen in de politie en de overheid niet echt afneemt. Er zijn wel instituties waarin het vertrouwen afneemt, zoals bijvoorbeeld het bedrijfsleven en de politiek, maar bij instituties an sich is geen vertrouwenscrisis. Mensen vertrouwen mensen die misbruik maken van het systeem niet meer. En Nederlanders denken dan dat er in de goede doelensector wat dat betreft misschien wel net zo veel mis is als in het bedrijfsleven. Dat zegt volgens mij niet zozeer iets over de goede doelen, maar wel iets over de perceptie door de Nederlanders en over de manier waarop door goede doelen met donateurs wordt gecommuniceerd. Ze worden gezien als een pinautomaat; een marketingtarget dat je moet halen. En niet als een gesprekspartner die iets voor jou wil doen.
De instituties waarbij het vertrouwen toeneemt, zoals de rechtspraak, hebben de afgelopen jaren heel veel geïnvesteerd in het gesprek met hun ‘klanten’. Wat je tegenwoordig aan informatie krijgt van de officier van justitie op het moment dat er een zaak is waar je bij betrokken bent en de manier waarop er wordt gecommuniceerd, is zoveel beter dan een paar jaar geleden. Dat betaalt zich uit. Ik denk dat de les van de neergaande lijn in vertrouwen is dat de communicatie met gevers op geen enkele manier verbeterd is. Erger nog, eigenlijk alleen maar verslechterd.’
DDB: Dat is een collectief probleem, maar natuurlijk ook een probleem op organisatieniveau. We hebben heel vaak de vraag gesteld wat de sector nu moet doen om dat vertrouwen terug te krijgen. Er is al een aantal maatregelen genomen, zoals het validatiestelsel, en er wordt veel energie gestopt in de verslagleggingsregels en transparantie. Wat zou de sector collectief nog moeten doen om het tij te keren?
Bekkers: ‘Dat weet ik niet, maar ik denk niet dat het validatiestelsel daar een oplossing voor biedt. Dat is ook al vanaf het begin gezegd.’
DDB: En de impactfactor?
Bekkers: ‘Metingen van impact zijn interessant voor grote gevers. De kleine gever maakt dat eigenlijk niet zoveel uit. Maar als je het over de tachtig-twintigregel hebt, dan wil je natuurlijk wel juist die twintig procent die heel veel geeft beïnvloeden.’
DDB: Denk je dat dat ook gebeurt? Dat de focus verschuift naar de major donors?
Bekkers: ‘Ik zou dat heel logisch vinden. Als je beperkte middelen hebt en die moet je efficiënt inzetten, waar ga je die dan op richten? Op die twintig procent die tachtig genereert. En op de nalatenschappen.’
DDB: Als je een ranglijst zou moeten maken van de wetenschappelijke ‘hardheid’ van de verschillende geefbronnen, hoe ziet je lijstje er dan uit?
Bekkers: ‘Op nummer 1 staan de kansspelen. Daar weten we het heel zeker van. Gevolgd door de huishoudens op nummer 2 en de bedrijven op nummer 3.’
DDB: De bedrijven lijken toch een behoorlijke constante factor de afgelopen twintig jaar. Het is altijd de tweede bron naar omvang geweest en het is echt substantieel wat er aan sponsoring en giften door het bedrijfsleven wordt bijgedragen. Hoe moeten we de twee miljard die bedrijven bijdragen interpreteren? Is dat een keihard getal?
Bekkers: ‘De exercitie die wij hebben gedaan met het behandelen van de uitschieters, die we al jarenlang doen voor de huishoudens, die hebben we nu ook voor de bedrijven gedaan. En dan zie je toch in heel veel gevallen bijna hetzelfde beeld door de jaren heen. De grootste zorg bij de cijfers van bedrijven was altijd: een enkel groot bedrijf kan een hele grote invloed hebben op de totaalschatting. Een paar grote bedrijven kunnen dat ook. Als er nou daarvan in de steekproef van duizend á twaalfhonderd bedrijven een paar bij zitten, dan gaat het al snel een bepaalde kant op. En dat lijk je in de cijfers ook terug te zien. Maar nu we die allergrootste bedrijven even buiten beschouwing laten, zien we toch in grote lijnen dezelfde trend. Dat betekent dat het waarschijnlijker is dat het geefgedrag en de sponsoring door bedrijven veel meer fluctuerend is dan dat van huishoudens. We weten sowieso dat huishoudens voor een groot deel elk jaar op dezelfde manier geven aan dezelfde doelen. Bij bedrijven die we tot nu toe benaderden en iedere keer opnieuw ondervragen, zien we dat ze in de loop van de tijd andere bedragen geven en aan andere doelen. Anders dan particuliere donateurs, die zich vastleggen voor vijf jaar of voor een jaarlijkse donatie met een onbeperkte houdbaarheidsdatum en een bepaald bedrag.’
DDB: De gemiddelde, algemene output van bedrijven is dus de afgelopen jaren wel heel constant geweest, ook al zijn daar individueel veel fluctuaties.
Bekkers: ‘Ik denk dat daar een belangrijke fiscale factor inzit. De giftenaftrek die we bij particulieren hebben, daar wordt op bescheiden schaal gebruik van gemaakt. We weten niet heel goed hoe dat is met sponsoring die door bedrijven als aftrekbare kosten worden opgevoerd. Er is ook een giftenaftrek voor bedrijven. We weten nu dat die nauwelijks wordt gebruikt. Bedrijven lijken geen duidelijk onderscheid te maken tussen giften en sponsoring, maar een groot aantal trekt de gift of sponsoring af van de winst. Maar dus niet door het als gift te betitelen, want dat gebeurt nauwelijks. Ik vraag me dan ook af wat er gaat gebeuren als bedrijven hun bijdragen niet meer van de winst kunnen aftrekken.’
DDB: Blijven nog twee bronnen over voor plaats vier en vijf, de al eerder besproken vermogensfondsen en nalatenschappen…
Bekkers: ‘De vermogensfondsen op 4 en de nalatenschappen op 5.’
DDB: Over die nalatenschappen hebben we het eerder gehad. Iedereen betitelt die als de ‘groeidiamant’ van de filantropie. Schuyt spreekt al jaren over De Gouden Eeuw van de Filantropie. Hoe komt het toch dat we er relatief zo weinig van weten? Je zou denken dat de sector staat te springen om meer empirisch onderzoek.
Bekkers: ‘Het is voor mij als onderzoeker een grote frustratie dat we hier al jarenlang onderzoek naar proberen te doen, maar dat daar geen gezamenlijk initiatief voor is. Ik heb heel vaak geprobeerd om daar met partijen in de sector tot overeenstemming over te komen. Tot nu toe tevergeefs. Ik heb de indruk dat goede doelen dit zien als een zero sum game: alles wat ik krijg aan nalatenschappen, dat krijg jij niet. Kennis over motieven om na te laten aan bijvoorbeeld KWF Kankerbestrijding zijn ook interessant voor mensen die overwegen na te laten aan de Hartstichting, dus laten we elkaar daar nou niet te veel over informeren, lijkt het wel.’
►Alle analyses, tabellen en uitkomsten van Geven in Nederland 2017 tot uw beschikking hebben? Bestel het boek hier.
►Wilt u het korte videoverslag zien van de presentatie van de onderzoeksgegevens op 20 april tijdens de Dag van de Filantropie? Klik hier.
►Geen tijd en alle hoofdpunten van ‘Geven in Nederland 2017’ in 5 minuten lezen? Klik hier.
Bekkers: ‘Als je ervan uit zou gaan dat mensen minder vertrouwen hebben in goede doelen omdat ze in het algemeen minder vertrouwen hebben in instituties, dan is het toch vreemd dat het vertrouwen in de rechtspraak toeneemt. En dat het vertrouwen in de politie en de overheid niet echt afneemt. Er zijn wel instituties waarin het vertrouwen afneemt, zoals bijvoorbeeld het bedrijfsleven en de politiek, maar bij instituties an sich is geen vertrouwenscrisis. Mensen vertrouwen mensen die misbruik maken van het systeem niet meer. En Nederlanders denken dan dat er in de goede doelensector wat dat betreft misschien wel net zo veel mis is als in het bedrijfsleven. Dat zegt volgens mij niet zozeer iets over de goede doelen, maar wel iets over de perceptie door de Nederlanders en over de manier waarop door goede doelen met donateurs wordt gecommuniceerd. Ze worden gezien als een pinautomaat; een marketingtarget dat je moet halen. En niet als een gesprekspartner die iets voor jou wil doen.
De instituties waarbij het vertrouwen toeneemt, zoals de rechtspraak, hebben de afgelopen jaren heel veel geïnvesteerd in het gesprek met hun ‘klanten’. Wat je tegenwoordig aan informatie krijgt van de officier van justitie op het moment dat er een zaak is waar je bij betrokken bent en de manier waarop er wordt gecommuniceerd, is zoveel beter dan een paar jaar geleden. Dat betaalt zich uit. Ik denk dat de les van de neergaande lijn in vertrouwen is dat de communicatie met gevers op geen enkele manier verbeterd is. Erger nog, eigenlijk alleen maar verslechterd.’
DDB: Dat is een collectief probleem, maar natuurlijk ook een probleem op organisatieniveau. We hebben heel vaak de vraag gesteld wat de sector nu moet doen om dat vertrouwen terug te krijgen. Er is al een aantal maatregelen genomen, zoals het validatiestelsel, en er wordt veel energie gestopt in de verslagleggingsregels en transparantie. Wat zou de sector collectief nog moeten doen om het tij te keren?
Bekkers: ‘Dat weet ik niet, maar ik denk niet dat het validatiestelsel daar een oplossing voor biedt. Dat is ook al vanaf het begin gezegd.’
DDB: En de impactfactor?
Bekkers: ‘Metingen van impact zijn interessant voor grote gevers. De kleine gever maakt dat eigenlijk niet zoveel uit. Maar als je het over de tachtig-twintigregel hebt, dan wil je natuurlijk wel juist die twintig procent die heel veel geeft beïnvloeden.’
DDB: Denk je dat dat ook gebeurt? Dat de focus verschuift naar de major donors?
Bekkers: ‘Ik zou dat heel logisch vinden. Als je beperkte middelen hebt en die moet je efficiënt inzetten, waar ga je die dan op richten? Op die twintig procent die tachtig genereert. En op de nalatenschappen.’
DDB: Als je een ranglijst zou moeten maken van de wetenschappelijke ‘hardheid’ van de verschillende geefbronnen, hoe ziet je lijstje er dan uit?
Bekkers: ‘Op nummer 1 staan de kansspelen. Daar weten we het heel zeker van. Gevolgd door de huishoudens op nummer 2 en de bedrijven op nummer 3.’
DDB: De bedrijven lijken toch een behoorlijke constante factor de afgelopen twintig jaar. Het is altijd de tweede bron naar omvang geweest en het is echt substantieel wat er aan sponsoring en giften door het bedrijfsleven wordt bijgedragen. Hoe moeten we de twee miljard die bedrijven bijdragen interpreteren? Is dat een keihard getal?
Bekkers: ‘De exercitie die wij hebben gedaan met het behandelen van de uitschieters, die we al jarenlang doen voor de huishoudens, die hebben we nu ook voor de bedrijven gedaan. En dan zie je toch in heel veel gevallen bijna hetzelfde beeld door de jaren heen. De grootste zorg bij de cijfers van bedrijven was altijd: een enkel groot bedrijf kan een hele grote invloed hebben op de totaalschatting. Een paar grote bedrijven kunnen dat ook. Als er nou daarvan in de steekproef van duizend á twaalfhonderd bedrijven een paar bij zitten, dan gaat het al snel een bepaalde kant op. En dat lijk je in de cijfers ook terug te zien. Maar nu we die allergrootste bedrijven even buiten beschouwing laten, zien we toch in grote lijnen dezelfde trend. Dat betekent dat het waarschijnlijker is dat het geefgedrag en de sponsoring door bedrijven veel meer fluctuerend is dan dat van huishoudens. We weten sowieso dat huishoudens voor een groot deel elk jaar op dezelfde manier geven aan dezelfde doelen. Bij bedrijven die we tot nu toe benaderden en iedere keer opnieuw ondervragen, zien we dat ze in de loop van de tijd andere bedragen geven en aan andere doelen. Anders dan particuliere donateurs, die zich vastleggen voor vijf jaar of voor een jaarlijkse donatie met een onbeperkte houdbaarheidsdatum en een bepaald bedrag.’
DDB: De gemiddelde, algemene output van bedrijven is dus de afgelopen jaren wel heel constant geweest, ook al zijn daar individueel veel fluctuaties.
Bekkers: ‘Ik denk dat daar een belangrijke fiscale factor inzit. De giftenaftrek die we bij particulieren hebben, daar wordt op bescheiden schaal gebruik van gemaakt. We weten niet heel goed hoe dat is met sponsoring die door bedrijven als aftrekbare kosten worden opgevoerd. Er is ook een giftenaftrek voor bedrijven. We weten nu dat die nauwelijks wordt gebruikt. Bedrijven lijken geen duidelijk onderscheid te maken tussen giften en sponsoring, maar een groot aantal trekt de gift of sponsoring af van de winst. Maar dus niet door het als gift te betitelen, want dat gebeurt nauwelijks. Ik vraag me dan ook af wat er gaat gebeuren als bedrijven hun bijdragen niet meer van de winst kunnen aftrekken.’
DDB: Blijven nog twee bronnen over voor plaats vier en vijf, de al eerder besproken vermogensfondsen en nalatenschappen…
Bekkers: ‘De vermogensfondsen op 4 en de nalatenschappen op 5.’
DDB: Over die nalatenschappen hebben we het eerder gehad. Iedereen betitelt die als de ‘groeidiamant’ van de filantropie. Schuyt spreekt al jaren over De Gouden Eeuw van de Filantropie. Hoe komt het toch dat we er relatief zo weinig van weten? Je zou denken dat de sector staat te springen om meer empirisch onderzoek.
Bekkers: ‘Het is voor mij als onderzoeker een grote frustratie dat we hier al jarenlang onderzoek naar proberen te doen, maar dat daar geen gezamenlijk initiatief voor is. Ik heb heel vaak geprobeerd om daar met partijen in de sector tot overeenstemming over te komen. Tot nu toe tevergeefs. Ik heb de indruk dat goede doelen dit zien als een zero sum game: alles wat ik krijg aan nalatenschappen, dat krijg jij niet. Kennis over motieven om na te laten aan bijvoorbeeld KWF Kankerbestrijding zijn ook interessant voor mensen die overwegen na te laten aan de Hartstichting, dus laten we elkaar daar nou niet te veel over informeren, lijkt het wel.’
►Alle analyses, tabellen en uitkomsten van Geven in Nederland 2017 tot uw beschikking hebben? Bestel het boek hier.
►Wilt u het korte videoverslag zien van de presentatie van de onderzoeksgegevens op 20 april tijdens de Dag van de Filantropie? Klik hier.
►Geen tijd en alle hoofdpunten van ‘Geven in Nederland 2017’ in 5 minuten lezen? Klik hier.