De zogenoemde projectencarrousel is een regelrecht onding. Voor de aanvragers was het al een repetitief, administratief drama met alle verkeerde prikkels. Maar nu worden steeds meer vermogensfondsen zich bewust van de negatieve effecten van financiering op projectbasis. De meeste geven voornamelijk geld aan kortlopende projecten en financieren dan ook nog maar een deel. Samenwerking met de andere fondsen uit het project is er meestal niet. De projectencarrousel kost niet alleen meer tijd, maar ook geld. Ars memorandi zocht uit om hoeveel geld het precies gaat en concludeert: organisatiefinanciering levert vele malen meer maatschappelijk effect op dan projectfinanciering. Deze week deel 1 van het onderzoek.
Vermogensfonds Stichting Rotterdam gaf Ars memorandi opdracht om de negatieve effecten van de zogenaamde projectencaroussel te onderzoeken. Hiervoor werd een groot aantal vermogensfondsen en aanvragers in het kader van dit onderzoek geïnterviewd. Uit deze interviews blijkt dat aanvragende organisaties zich elk jaar weer in allerlei lastige bochten moeten wringen. Om geld van fondsen te krijgen, moeten ze in de projectencaroussel passen die fondsen nog steeds - vaak zonder dat ze zich daar bewust van zijn - gezamenlijk in stand houden. Dat levert een enorme administratieve lastendruk op en zorgt voor maatschappelijk verlies. Disproportioneel veel tijd en geld die beter aan de doelstelling kunnen worden besteed, gaan nu op aan het administratieve proces van fondsenwerving op projectbasis. Financiële steun die louter op tijdelijke projectbasis wordt gegeven, levert daarnaast perverse effecten, window dressing, existentiële onzekerheid, korte termijn focus en verwatering van de missie van een organisatie op. Een rituele dans die fondsen en aanvragers samen in stand houden.
Van geldschieters naar partners
‘Als fondsen evolueren we van eenmalige geldschieters voor projecten tot partners van maatschappelijke initiatieven.’ Dat was de belangrijkste conclusie van het FIN-symposium Langdurige financiering van maatschappelijke initiatieven, dat meer dan vijf jaar geleden in Artis werd gehouden, op 7 oktober 2010. De vraag waarover vermogensfondsen tijdens dit symposium discussieerden was: is de focus op korte termijn projecten bij ondersteuning van maatschappelijk initiatief nog wel nuttig? Of zou het beter zijn om over te stappen van projectfinanciering naar meer inhoudelijke, langdurige betrokkenheid bij de gesteunde organisatie?
Schema 1: Schematisch kunnen de gevolgen van de huidige 'korte termijn' manier van werken van veel fondsen op de hierboven geschetste manier worden weergegeven (schema: Ars memorandi / Offspring)
Vermogensfondsen
De projectencarrousel: uitstappen uit die mallemolen graag
Administratief proces
Een aantal vertegenwoordigers van initiatieven dat al langer door fondsen ondersteund wordt (bijvoorbeeld Sterkamp, een organisatie die zich inzet voor kinderen die gepest worden) liet tijdens het symposium noodkreten horen. De kwaliteit en het nut van hun initiatieven stond aantoonbaar boven kijf, maar toch moesten ze door de projectgeoriënteerde manier van werken bij vermogensfondsen elk jaar weer een groot deel van hun tijd en energie aan het administratieve proces van fondsenwerving besteden. Met veel bestaansonzekerheid, stress en maatschappelijk verlies als gevolg. Zouden fondsen gezamenlijk hun werkwijze niet anders, slimmer, kunnen organiseren?
Goede voornemens
Na afloop van het symposium concludeerde Rien van Gendt, toenmalig voorzitter van de FIN: ‘Mijn sympathie ligt bij de Sterkampen van deze wereld’. Dit gevoel werd breed gedeeld bij de aanwezige fondsen. Ondanks de voornemens die na het symposium werden uitgesproken om de perverse effecten van de 'projectencaroussel' te doorbreken, is, meer dan vijf jaar later, de gezamenlijke werkwijze van fondsen, bezien vanuit de aanvragers, niet of nauwelijks in positieve zin veranderd.
Vijf jaar later: meer lastendruk dan ooit
Integendeel. Uit het hierboven genoemde onderzoek blijkt dat aanvragende organisaties door de werkwijze van de gezamenlijke vermogensfondsen meer administratieve lastendruk ervaren dan ooit. Een minderheid van de vermogensfondsen is zich sinds 2010 daadwerkelijk op gaan stellen als ‘partners van maatschappelijk initiatief’. Die beweging is slechts aarzelend op gang aan het komen en verdient meer ‘drive’ van de gezamenlijke vermogensfondsen. Zeker in het licht van het steeds verder toenemende maatschappelijke belang van fondsen.
Werkwijze vermogensfondsen
Er zijn veel verschillende soorten vermogensfondsen in Nederland, die niet allemaal op dezelfde manier werken. Een aantal van hen is zich de afgelopen jaren uitsluitend gaan richten op het ondersteunen van sociaal ondernemerschap of werkt volgens de principes van venture philanthropy. Daarnaast ontstaan ook andere varianten, waarbij fondsen ook op andere manieren steun verlenen aan maatschappelijke initiatieven.
Een groot aantal vermogensfondsen in Nederland hanteert bij het ondersteunen van particulier maatschappelijk initiatief echter nog steeds grosso modo een bepaalde, traditionele werkwijze, die de projectencaroussel in stand houdt. Het onderzoek dat Ars memorandi uitvoerde, richtte zich op het kwantificeren van de concrete maatschappelijke effecten van deze manier van werken.
Eisen aan projecten
Men zou een karikatuur van deze werkwijze van veel fondsen als volgt kunnen kenschetsen:
Het fonds voert een officieel beleid waarbij met name projecten ondersteund worden en (liever) geen exploitatiekosten. Het fonds ondersteunt daarbij het liefst projecten wanneer ze nieuw óf vernieuwend, aansprekend, baanbrekend of bijzonder zijn. Organisaties wringen zichzelf dus in bochten om steeds van dit soort projecten te verzinnen en op te tuigen, waarbij ze vaak noodgedwongen afdwalen van hun core business.
Na drie jaar financieel onafhankelijk
Fondsen communiceren aan de buitenwereld dat organisaties in principe alleen voor een afgebakende periode (meestal tussen de een en drie jaar) financiële steun kunnen ontvangen. Daarbij is het de bedoeling van fondsen dat projecten na een bepaalde periode (liefst drie jaar) afgerond zijn of op eigen benen kunnen staan. Op eigen benen staan betekent dat ze financieel onafhankelijk van fondsen zijn geworden. Nog steeds wordt vaak de wenselijke situatie aldus geschetst: ‘dat de overheid dan de financiering overgenomen heeft’ - ook al is dat scenario in het huidige tijdsgewricht voor de meeste initiatieven steeds onrealistischer geworden. Er heerst bij fondsen een grote angst dat organisaties afhankelijk van hen worden of ‘gemakzuchtig worden’.
Een aantal vertegenwoordigers van initiatieven dat al langer door fondsen ondersteund wordt (bijvoorbeeld Sterkamp, een organisatie die zich inzet voor kinderen die gepest worden) liet tijdens het symposium noodkreten horen. De kwaliteit en het nut van hun initiatieven stond aantoonbaar boven kijf, maar toch moesten ze door de projectgeoriënteerde manier van werken bij vermogensfondsen elk jaar weer een groot deel van hun tijd en energie aan het administratieve proces van fondsenwerving besteden. Met veel bestaansonzekerheid, stress en maatschappelijk verlies als gevolg. Zouden fondsen gezamenlijk hun werkwijze niet anders, slimmer, kunnen organiseren?
Goede voornemens
Na afloop van het symposium concludeerde Rien van Gendt, toenmalig voorzitter van de FIN: ‘Mijn sympathie ligt bij de Sterkampen van deze wereld’. Dit gevoel werd breed gedeeld bij de aanwezige fondsen. Ondanks de voornemens die na het symposium werden uitgesproken om de perverse effecten van de 'projectencaroussel' te doorbreken, is, meer dan vijf jaar later, de gezamenlijke werkwijze van fondsen, bezien vanuit de aanvragers, niet of nauwelijks in positieve zin veranderd.
Vijf jaar later: meer lastendruk dan ooit
Integendeel. Uit het hierboven genoemde onderzoek blijkt dat aanvragende organisaties door de werkwijze van de gezamenlijke vermogensfondsen meer administratieve lastendruk ervaren dan ooit. Een minderheid van de vermogensfondsen is zich sinds 2010 daadwerkelijk op gaan stellen als ‘partners van maatschappelijk initiatief’. Die beweging is slechts aarzelend op gang aan het komen en verdient meer ‘drive’ van de gezamenlijke vermogensfondsen. Zeker in het licht van het steeds verder toenemende maatschappelijke belang van fondsen.
Werkwijze vermogensfondsen
Er zijn veel verschillende soorten vermogensfondsen in Nederland, die niet allemaal op dezelfde manier werken. Een aantal van hen is zich de afgelopen jaren uitsluitend gaan richten op het ondersteunen van sociaal ondernemerschap of werkt volgens de principes van venture philanthropy. Daarnaast ontstaan ook andere varianten, waarbij fondsen ook op andere manieren steun verlenen aan maatschappelijke initiatieven.
Een groot aantal vermogensfondsen in Nederland hanteert bij het ondersteunen van particulier maatschappelijk initiatief echter nog steeds grosso modo een bepaalde, traditionele werkwijze, die de projectencaroussel in stand houdt. Het onderzoek dat Ars memorandi uitvoerde, richtte zich op het kwantificeren van de concrete maatschappelijke effecten van deze manier van werken.
Eisen aan projecten
Men zou een karikatuur van deze werkwijze van veel fondsen als volgt kunnen kenschetsen:
Het fonds voert een officieel beleid waarbij met name projecten ondersteund worden en (liever) geen exploitatiekosten. Het fonds ondersteunt daarbij het liefst projecten wanneer ze nieuw óf vernieuwend, aansprekend, baanbrekend of bijzonder zijn. Organisaties wringen zichzelf dus in bochten om steeds van dit soort projecten te verzinnen en op te tuigen, waarbij ze vaak noodgedwongen afdwalen van hun core business.
Na drie jaar financieel onafhankelijk
Fondsen communiceren aan de buitenwereld dat organisaties in principe alleen voor een afgebakende periode (meestal tussen de een en drie jaar) financiële steun kunnen ontvangen. Daarbij is het de bedoeling van fondsen dat projecten na een bepaalde periode (liefst drie jaar) afgerond zijn of op eigen benen kunnen staan. Op eigen benen staan betekent dat ze financieel onafhankelijk van fondsen zijn geworden. Nog steeds wordt vaak de wenselijke situatie aldus geschetst: ‘dat de overheid dan de financiering overgenomen heeft’ - ook al is dat scenario in het huidige tijdsgewricht voor de meeste initiatieven steeds onrealistischer geworden. Er heerst bij fondsen een grote angst dat organisaties afhankelijk van hen worden of ‘gemakzuchtig worden’.
Geen investering in de organisatie
Fondsen willen dat organisaties 'op eigen benen' kunnen staan, maar willen toch niet in de organisaties zelf investeren, alleen in het project. Dat leidt bij de desbetreffende organisaties tot kortetermijndenken; hierdoor is het lastig voor hen om een duurzame organisatie op te bouwen en goede mensen te behouden. Ook kunnen veel organisaties nooit helemaal zonder steun van fondsen. Dat geldt met name voor organisaties die zich op zeer kwetsbare doelgroepen richten.
Fondsen gaan er dus impliciet van uit dat zij organisaties scherp en innovatief houden door projecten alleen gedurende een beperkte periode te ondersteunen (‘want anders gaan ze achteroverleunen’, of ‘want daarna moeten ze zelfstandig worden’), na een beperkte periode een verduurzamingsstrategie te eisen en geen exploitatiekosten te financieren.
Een geïnterviewde aanvrager gaf hierop het volgende commentaar: ‘Fondsen hebben vaak een romantisch beeld: ‘we steunen een project als fondsen een tijdje, en dan verzelfstandigt het.’ Zo zit de wereld niet in elkaar. Er zijn maatschappelijke gebieden waarop de steun van fondsen altijd nodig zal blijven. Voor veel projecten weten we echt niet waar we anders geld vandaan zouden moeten halen. Voor zowel fondsen als maatschappelijke organisaties lijkt het ons van belang dat we dan juist een alliantie van verschillende stakeholders vormen die het project ondersteunen. Verdienmodellen zijn niet voor alle projecten mogelijk of van toepassing.’
Eén van de geïnterviewde directeuren van fondsen zei in dit kader: ‘Wij willen als fondsen uitdagen en prikkelen. We zijn er niet om comfort te bieden’. Een angst die bij veel fondsen speelt, en die een reden is van de hierboven beschreven werkwijze, is dat ze bang zijn om ‘hun hele budget vast te timmeren met vaste contracten: er moet ruimte blijven voor nieuw beleid’.
Schema 2: In het schema hierboven wordt de vicieuze cirkel die ontstaat door financiering vanuit wantrouwen weergegeven. Dat wantrouwen kan soms, maar niet altijd, zijn ingegeven door slechte ervaringen uit het verleden. Als in de relatie tussen fonds en aanvrager de nadruk ligt op administratieve procedures, controle en verantwoording, ligt meestal wantrouwen vanuit het fonds ten grondslag aan de relatie. Er ontstaat dan vanzelf vanuit de aanvrager de neiging tot 'window dressing', het oppoetsen van resultaten en het verzwijgen van problemen. Daardoor krijgt het fonds geen echt zicht op wat de organisatie bereikt, en wordt het wantrouwen wederom versterkt, waardoor er weer een nieuwe ronde van controle en verantwoording begint (Schema Ars memorandi / Offspring)
‘Misdadig’
Zoals hierboven geschetst ziet de blauwdruk er ongeveer uit van hoeveel vermogensfondsen (nog steeds) denken en werken. Veel fondsen voelen wel dat er iets ‘wringt’ en plaatsen kanttekeningen bij hun eigen werkwijze. Zoals Rien van Gendt eind 2014 stelde tijdens zijn presentatie bij de jaarvergadering van het R.C. Maagdenhuis: ‘Eigenlijk is het misdadig om organisaties in een projectencarrousel te dwingen.’
Fondsen willen dat organisaties 'op eigen benen' kunnen staan, maar willen toch niet in de organisaties zelf investeren, alleen in het project. Dat leidt bij de desbetreffende organisaties tot kortetermijndenken; hierdoor is het lastig voor hen om een duurzame organisatie op te bouwen en goede mensen te behouden. Ook kunnen veel organisaties nooit helemaal zonder steun van fondsen. Dat geldt met name voor organisaties die zich op zeer kwetsbare doelgroepen richten.
Fondsen gaan er dus impliciet van uit dat zij organisaties scherp en innovatief houden door projecten alleen gedurende een beperkte periode te ondersteunen (‘want anders gaan ze achteroverleunen’, of ‘want daarna moeten ze zelfstandig worden’), na een beperkte periode een verduurzamingsstrategie te eisen en geen exploitatiekosten te financieren.
Een geïnterviewde aanvrager gaf hierop het volgende commentaar: ‘Fondsen hebben vaak een romantisch beeld: ‘we steunen een project als fondsen een tijdje, en dan verzelfstandigt het.’ Zo zit de wereld niet in elkaar. Er zijn maatschappelijke gebieden waarop de steun van fondsen altijd nodig zal blijven. Voor veel projecten weten we echt niet waar we anders geld vandaan zouden moeten halen. Voor zowel fondsen als maatschappelijke organisaties lijkt het ons van belang dat we dan juist een alliantie van verschillende stakeholders vormen die het project ondersteunen. Verdienmodellen zijn niet voor alle projecten mogelijk of van toepassing.’
Eén van de geïnterviewde directeuren van fondsen zei in dit kader: ‘Wij willen als fondsen uitdagen en prikkelen. We zijn er niet om comfort te bieden’. Een angst die bij veel fondsen speelt, en die een reden is van de hierboven beschreven werkwijze, is dat ze bang zijn om ‘hun hele budget vast te timmeren met vaste contracten: er moet ruimte blijven voor nieuw beleid’.
Schema 2: In het schema hierboven wordt de vicieuze cirkel die ontstaat door financiering vanuit wantrouwen weergegeven. Dat wantrouwen kan soms, maar niet altijd, zijn ingegeven door slechte ervaringen uit het verleden. Als in de relatie tussen fonds en aanvrager de nadruk ligt op administratieve procedures, controle en verantwoording, ligt meestal wantrouwen vanuit het fonds ten grondslag aan de relatie. Er ontstaat dan vanzelf vanuit de aanvrager de neiging tot 'window dressing', het oppoetsen van resultaten en het verzwijgen van problemen. Daardoor krijgt het fonds geen echt zicht op wat de organisatie bereikt, en wordt het wantrouwen wederom versterkt, waardoor er weer een nieuwe ronde van controle en verantwoording begint (Schema Ars memorandi / Offspring)
‘Misdadig’
Zoals hierboven geschetst ziet de blauwdruk er ongeveer uit van hoeveel vermogensfondsen (nog steeds) denken en werken. Veel fondsen voelen wel dat er iets ‘wringt’ en plaatsen kanttekeningen bij hun eigen werkwijze. Zoals Rien van Gendt eind 2014 stelde tijdens zijn presentatie bij de jaarvergadering van het R.C. Maagdenhuis: ‘Eigenlijk is het misdadig om organisaties in een projectencarrousel te dwingen.’
Kapstok
De nadruk op kortdurende, afgebakende projecten bij de meeste fondsen zorgt ervoor dat het voor aanvragende organisaties lastig is fondsen te werven voor bijvoorbeeld locaties waarmee zij permanent in de wijken aanwezig zijn (vanuit 'presentie') voor de kwetsbare groepen die ze bedienen. Fondsen willen immers steeds weer ‘iets nieuws’. Maar een aanvrager stelt: ‘In ons werk is trouw en continuïteit, ook van personen, belangrijk. Fondsen hebben vaak bezwaar tegen overheadkosten, die vaak een groter deel van de begroting beslaan dan de kosten voor de activiteiten zelf. De activiteiten of projecten zijn de kapstok waar we de aanvraag aan ophangen, en het is, cynisch gezegd, de kunst om aan deze kapstok zo veel mogelijk overhead te passen. Wij weten dit en de fondsen weten dit ook en toch wordt de rituele dans in stand gehouden. We weten allemaal dat we iets structureels in het leven aan het houden zijn via verschillende projectaanvragen.’
Volgende week in De Dikke Blauwe deel 2 van dit artikel over het onderzoek van Ars memorandi. Over tweesporenbeleid, kostbare processen en reacties uit de fondsenwereld op het onderzoek.
Een korte versie van het onderzoeksrapport vindt u hier, de lange versie kan door vermogensfondsen worden opgevraagd via info@arsmemorandi.nl.
Suzanne Kooij is oprichter van Ars memorandi, een adviesbureau dat zich richt op vermogensfondsen en non-profitorganisaties. Het werkterrein betreft onderzoek, conceptontwikkeling, strategie en beleidsvorming in de filantropische sector. Daarnaast coördineert zij sinds 2015 in opdracht van Goede Doelen Nederland, IF en CBF de totstandkoming en implementatie van de Erkenningsregeling Goede Doelen.
De nadruk op kortdurende, afgebakende projecten bij de meeste fondsen zorgt ervoor dat het voor aanvragende organisaties lastig is fondsen te werven voor bijvoorbeeld locaties waarmee zij permanent in de wijken aanwezig zijn (vanuit 'presentie') voor de kwetsbare groepen die ze bedienen. Fondsen willen immers steeds weer ‘iets nieuws’. Maar een aanvrager stelt: ‘In ons werk is trouw en continuïteit, ook van personen, belangrijk. Fondsen hebben vaak bezwaar tegen overheadkosten, die vaak een groter deel van de begroting beslaan dan de kosten voor de activiteiten zelf. De activiteiten of projecten zijn de kapstok waar we de aanvraag aan ophangen, en het is, cynisch gezegd, de kunst om aan deze kapstok zo veel mogelijk overhead te passen. Wij weten dit en de fondsen weten dit ook en toch wordt de rituele dans in stand gehouden. We weten allemaal dat we iets structureels in het leven aan het houden zijn via verschillende projectaanvragen.’
Volgende week in De Dikke Blauwe deel 2 van dit artikel over het onderzoek van Ars memorandi. Over tweesporenbeleid, kostbare processen en reacties uit de fondsenwereld op het onderzoek.
Een korte versie van het onderzoeksrapport vindt u hier, de lange versie kan door vermogensfondsen worden opgevraagd via info@arsmemorandi.nl.
Suzanne Kooij is oprichter van Ars memorandi, een adviesbureau dat zich richt op vermogensfondsen en non-profitorganisaties. Het werkterrein betreft onderzoek, conceptontwikkeling, strategie en beleidsvorming in de filantropische sector. Daarnaast coördineert zij sinds 2015 in opdracht van Goede Doelen Nederland, IF en CBF de totstandkoming en implementatie van de Erkenningsregeling Goede Doelen.