Waar blijft mijn gedoneerde euro? De reactie van het CBF

Waar blijft mijn gedoneerde euro? De reactie van het CBF
Waar blijft mijn gedoneerde euro? De reactie van het CBF
4 februari 2015
Nieuws | | Validatie & Toezicht

Het Financieele Dagblad van afgelopen zaterdag bracht een groot artikel van freelance-journalist André de Vos. Daarin laat hij een kritische donateur, enkele deskundigen en betrokkenen aan het woord over de vraag hoeveel er van een gedoneerde euro ‘eigenlijk naar het goede doel gaat’. Conclusie: ‘het CBF-Keurmerk en boekhoudregels zijn geen garantie voor een zinvolle besteding’. De vraag is: wie heeft die garantie ooit afgegeven? Hieronder de reactie van het CBF.

In het Financieele Dagblad van 31 januari 2015 staat een artikel met de titel “Waar blijft mijn gedoneerde euro?” over de besteding van donateursgelden, hoe donateurs daar tegenaan kijken en het toezicht door het CBF.
Het is goed dat er aandacht is voor de kwaliteit en bestedingen van goede doelenorganisaties en het toezicht daarop. Openlijke en publieke dialoog daarover is van belang. Het helpt daarbij als een en ander op basis van feiten en kennis gebeurt.
Daarom geven wij in deze reactie achtereenvolgens aan welke principes en regels worden gehanteerd en wat het keurmerk inhoudt. Vervolgens gaan we in op zes onjuistheden in het artikel en tot slot op de ontwikkeling van het toezicht in de filantropie.
Zoals het artikel beschrijft, stelt het CBF eisen aan bestuur en transparantie, maar ook aan de uitgaven. Er is een ‘CBF-norm’ voor de kosten van de fondsenwerving. Het bestuur van een goede doelenorganisatie moet zelf een norm vaststellen voor beheer en administratie. Het CBF kijkt bij de toetsing naar al die normen, naar de verhoudingen tussen inkomsten en uitgaven en naar de doelmatigheid van de besteding.
Fondsenwervende instellingen die in het bezit zijn van het CBF-Keur dienen hun jaarverslaggeving in te richten overeenkomstig de Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen (RJ 650).
Deze Richtlijn is in de afgelopen jaren van grote betekenis gebleken om te komen tot standaardisering in de verslaggeving over fondsenwerving in Nederland. In Europees verband is dit uniek gebleken. Met het CBF-Keur wordt gewerkt aan de centrale doelstelling, namelijk bevorderen dat de werving en de besteding op verantwoorde wijze plaatsvinden. Dit zowel in het belang van het publiek als in het belang van de betrokken goede doelenorganisaties.
Het is voor het maatschappelijk vertrouwen in de fondsenwerving van belang dat het publiek erop kan vertrouwen dat de verslaggeving een correcte weergave is van zowel de verwerving als van de besteding van middelen.

In de staat van baten en lasten zijn de volgende drie kostencategorieën het belangrijkst:

1. bestedingen aan de doelstelling
Ten aanzien van de verslaggeving rond de bestedingen ten behoeve van de doelstelling, dient iedere organisatie zelf een indeling te kiezen voor de hoofdgroepen van activiteiten.

2. kosten eigen fondsenwerving
De kosten voor de eigen fondsenwering uitgedrukt als percentage van de baten uit eigen fondsenwerving in enig jaar, mogen over een periode van drie achtereenvolgende jaren gemiddeld niet meer dan 25 procent van de baten uit eigen fondsenwerving bedragen.

3. kosten van beheer en administratie
Kosten van beheer en administratie zijn die kosten die de organisatie maakt in het kader van de (interne) beheersing en administratievoering en die niet worden toegerekend aan de doelstelling of de werving van baten.

Feiten en onjuistheden
In het artikel staat een aantal onjuistheden.
Hoogleraar Bekkers gaat in op de keuzes die administratief gemaakt moeten worden. Organisaties maken in hun jaarrekening keuzes, accountants controleren deze en het CBF ziet er op toe dat deze keuzes conform de principes blijven. Het CBF kijkt nauwlettend naar kostentoedelingen en daarom krijgen sommige organisaties dan ook niet het keurmerk, of wordt het keurmerk ingetrokken. Hierdoor weten donateurs waar hun euro blijft.

We geven hier de onjuistheden en feiten uit het artikel.
1. ‘Ook zij ging ervan uit dat minimaal drie kwart van het geld naar de doelstelling ging’
Voor het CBF-Keur is het geen vereiste dat 75 procent van het ontvangen geld naar de doelstelling gaat. De enige eis is de eis zoals vermeld bij punt 2 kosten eigen fondsenwerving.

2.‘Personeel, kantoor…….je kunt ze niet zomaar aan de doelstelling toeschrijven, vind ik’
Door middel van bijlage 3 (model toelichting lastenverdeling) wordt juist inzicht gegeven in de omvang en samenstelling van de kosten van de eigen organisatie. Het is evident dat een gedeelte daarvan wordt verantwoord als doelstelling (salaris van een arts van Artsen zonder Grenzen). De wijze waarop deze kostentoerekening plaatsvindt, dient duidelijk in de toelichting te worden vermeld.

3. ‘Het CBF-keurmerk……is de bekendste norm’
Het CBF-Keur is veel meer dan een norm. Het CBF-Keur stelt eisen voor wat betreft het bestuur, het beleid, de fondsenwerving, de besteding van middelen en de verantwoording van een organisatie.

4. ‘Veel goede doelen vinden voorlichting aan potentiële donateurs geen fondsenwerving maar doelstelling’
De auteur is het hier niet mee eens, blijkt uit zijn stuk. Voor gezondheidsinstellingen is voorlichting (denk aan bijvoorbeeld preventie bij de Brandwonden Stichting) juist een primaire doelstelling.

5. ‘Het keurmerk zegt te weinig over de wijze waarop een goed doel met zijn geld omgaat’
Juist ten aanzien van de besteding van de middelen zijn de criteria uitgebreid. De instelling dient onder andere continu te werken aan een optimale besteding van middelen, zodat effectief en doelmatig gewerkt wordt aan het realiseren van de doelstelling.

6. ‘De systematiek biedt goede doelen echter veel ruimte om zelf te bepalen hoe ze hun geld uitgeven’ … ‘de CBF-norm is boterzacht’ …. ‘met de CBF-norm valt te foezelen’
Ten aanzien van de drie kostencategorieën geeft de RJ 650 duidelijke definities. Alinea 428 van de RJ 650 luidt als volgt: ‘Zoals hiervoor is aangegeven worden de kosten toegerekend aan de doelstelling, de werving van baten en aan beheer en administratie. Aan een zo juist mogelijke toerekening van de kosten wordt veel aandacht besteed, mede omdat de relatieve omvang van de kosten fondsenwervende activiteiten een maatstaf is bij de keuze door donateurs van fondsenwervende instellingen’.
In de controleverklaring van de onafhankelijke accountant is ook opgenomen dat de jaarrekening in overeenstemming is met Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen. De donateur mag er van uitgaan dat de accountant dan ook kritisch naar de toerekening heeft gekeken.
In het jaarverslag dient een percentage te worden vermeld dat wordt bepaald door het totaal van de bestedingen aan de doelstelling(en) te delen door het totaal van de baten (alinea 204 RJ650). Hierdoor wordt wel inzicht gegeven welk percentage van de baten wordt besteed aan de doelstelling.
Voorts dient een percentage te worden vermeld dat wordt bepaald door de kosten van eigen fondsenwerving te delen door de baten uit eigen fondsenwerving (alinea 204 RJ650).

Ontwikkeling van het toezicht
De sector filantropie wil de aandacht meer leggen op de effectiviteit van de bestedingen. Want dat is waar de donateur haar/zijn geld voor geeft.
Dat betekent ook voor het toezicht een verandering: van reactief toezicht gericht op directe prestaties naar meer meedenkend toezicht gericht op het uiteindelijke doel.
Zowel goede doelenorganisaties als donateurs hebben te kennen gegeven dat ze toe willen naar een combinatie van controle op harde normen en inhoudelijke auditgesprekken.
Het nieuwe stelsel, waar door de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF, met fondsenwervende instellingen, vermogensfondsen en kerken), overheid en het CBF aan gewerkt wordt, wordt ook toegankelijk voor kleine en startende organisaties. De sector streeft er naar om dit nieuwe stelsel per 1 januari 2016 van kracht te laten zijn. Doelstellingen van het nieuwe toezicht zijn het verder verhogen van kwaliteit van goede doelenorganisaties, het waarborgen van het vertrouwen in goede doelenorganisaties, het voorkomen van ongelukken en verleggen van de focus op waarde en effecten, dus de maatschappelijke baten in plaats van alleen de financiële kosten. Dan weten donateurs wat er met hun gedoneerde euro wordt gedaan en bereikt. Het toezicht stimuleert daarmee het open debat over het functioneren en verbeteren van goede doelen.