Sinds 1 januari 2006 hoeven Goede Doelen geen schenkings- of successierecht meer te betalen over giften of nalatenschappen. Maar wanneer is er sprake van een Goed Doel? De fiscalisten Stevens en De Wijkerslooth-Lhoest hebben het antwoord.
Bij de belastingdienst in Den Bosch staan circa 16.000 instellingen op een lijst, die door de inspectie als Goed Doel zijn gerangschikt. Op dit moment is een dergelijke rangschikking geen vereiste voor het verkrijgen van de fiscale faciliteiten. Dat gaat echter veranderen, de belastingdienst is nog aan het nadenken over de voorwaarden en criteria. Naar onze mening zijn daarbij de volgende zaken van belang.
Ten eerste is het belangrijk om met elkaar helder af te spreken wat een Goed Doel is. Van een Goed Doel is in onze ogen sprake wanneer de doelstelling van een instelling een werkzaamheid betreft die rechtstreeks een algemeen belang raakt. Wanneer de werkzaamheden slechts dienstbaar zijn aan een particulier belang, kan er geen sprake van een Goed Doel zijn. Zo mag een instelling dus niet winst uitkeren aan winstgerechtigden, en/of het particuliere belang van oprichters, leden of hun naaste familiekring dienen. Particulier belang moet hier worden verstaan als particulier economisch belang. In onze visie is een sportclub dus een Goed Doel. De leden beleven weliswaar plezier aan hun lidmaatschap, maar genieten geen economisch voordeel.
Daarnaast heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de werkzaamheden van een Goed Doel voor minimaal 50 procent het algemeen belang moet dienen. Echter, het begrip algemeen belang is moeilijk meetbaar. Om de bewuste 50 procent grens te bepalen zou kunnen worden aangesloten bij de tijd en uitgaven van de instelling. De rechtsvorm van het Goede Doel mag daarbij niet terzake doen.
Ten tweede is het belangrijk om criteria vast te stellen waaraan een Goed Doel moet voldoen. Deze criteria moeten naar onze mening beperkt blijven tot regels die het mogelijk maken voor de belastingdienst om te controleren of fiscale faciliteiten niet worden misbruikt. Transparantie van Goede Doelen mag geen fiscaal criterium zijn. De sector is hier zelf al mee aan de slag, getuige de Commissie Goed Bestuur voor Goede Doelen: een door de brancheorganisatie zelf ingestelde commissie onder leiding van Herman Wijffels. Ook de door de Donateursvereniging en PricewaterhouseCoopers ingestelde Transparantprijs stimuleert Goede Doelen tot helder verantwoording afleggen.
Een wezenlijke eis die aan een Goed Doel moet worden gesteld is de vermogens- en bestedingsnorm. Doel van deze norm is voorkomen dat het vermogen wordt opgepot. De bestedings- en vermogensnorm moet afhankelijk zijn van het doel en de werkzaamheden van de instelling. Zo zal een instrumentenfonds eerst vermogen moeten opbouwen om instrumenten te kunnen bekostigen en ter beschikking te stellen aan musici. Een rampenfonds heeft een bepaalde buffer nodig voor piekbestedingen. Goede Doelen moeten jaarlijks een begroting opstellen waaruit blijkt welk vermogen nodig is voor verwezenlijking van de doelstelling en in welk tempo inkomsten zullen worden besteed. Begroting en jaarverslag moeten jaarlijks ter controle aan de fiscus gestuurd worden.
Een ander criterium dat de fiscus momenteel stelt aan Goede doelen is dat bestuurders geen beloning mogen genieten en dat zij onderling geen familie van elkaar mogen zijn. Wij menen dat deze eisen niets van doen hebben met de status van Goed Doel. Hoge beloningen van bestuurders worden belast met inkomstenbelasting - de fiscus komt dus aan zijn trekken. Een instellingsbestuur met 2 of meer familieleden hoeft ook geen bezwaar te zijn, gelet op de bovenstaande definitie en de wenselijke vermogens- en bestedingsnorm. De afwezigheid van een onafhankelijk bestuur zou wel een reden voor de belastingdienst moeten zijn om extra toezicht uit te oefenen.
Wanneer aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, is naar onze mening sprake van een Goed Doel en moeten de fiscale faciliteiten ter beschikking worden gesteld. Rangschikking is alleen relevant als het gaat om de bewijslast bij toetsing van de vermogens- en bestedingsnorm. Bij een gerangschikte instelling moet de inspecteur aannemelijk maken dat het vermogen en de uitgaven niet in overeenstemming zijn met de doelstelling van de instelling. Bij niet-gerangschikte instellingen moet daarentegen de instelling aannemelijk maken dat zij wel aan deze norm voldoet.
Ten slotte pleiten wij voor een helder sanctiebeleid. Wanneer een instelling niet meer aangemerkt kan worden als Goed Doel - en er dus ten onrechte gebruik is gemaakt van de fiscale faciliteiten -, is een helder sanctiebeleid van groot belang. Het ten onrechte genoten fiscale voordeel moet worden teruggevorderd. Een probleem daarbij is dat dit voordeel niet alleen door de instelling is genoten, maar ook door de schenkers. Het is ondoenlijk om een sanctieregeling op te stellen die rekening houdt met de exacte omvang van het genoten voordeel. Wij pleiten daarom voor een eenduidige heffing van 50 procent over de vermogenstoename van de instelling. Voor de berekening van die vermogenstoename moet het vermogen worden verhoogd met eventuele uitkeringen die hebben plaatsgevonden buiten het algemeen nut.
De fiscus is nu aan zet om ervoor te zorgen dat de fiscale faciliteiten inderdaad alleen benut kunnen worden door Goede Doelen. Maar welke definities, criteria en sancties ook worden vastgesteld, zolang de fiscale controle daarop moet worden uitgevoerd door een handvol medewerkers blijven de fiscale regels om misbruik te voorkomen een papieren tijger.
Dr. S.A. Stevens is docent belastingrecht aan de Vrije Universiteit en tevens als belastingadviseur verbonden aan PricewaterhouseCoopers. Mr S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoest is belastingadviseur bij PricewaterhouseCoopers.