Het nieuwe boekje ‘Inleiding in filantropie en filantropiewetenschap’ van VU-hoogleraar Theo Schuyt (waarvan binnenkort een recensie in dit Journaal) bevat een interessant laatste hoofdstuk waarin de vraag centraal staat of en hoe filantropie geïntegreerd kan worden in het Europese verzorgingsstaatparadigma, dat alom hard tegen haar financiële grenzen is aangelopen. Het dwingt overheden filantropie met andere ogen te bekijken en dat valt helemaal niet mee.
In politieke en beleidsdiscussies gaat het meestal over het primaat van ofwel de overheid ofwel de markt. En dat is op zich wel begrijpelijk: het zeer beperkte percentage filantropische middelen van ons BNP kan macro-economisch weinig potten breken. Daar komt nog bij dat ‘filantropie’ nog altijd opbokst tegen haar pre-verzorgingsstaat-imago van bevoogdende liefdadigheid. Terecht stelt Schuyt daarom dat overheid, markt en filantropie drie verschillende allocatiemechanismen zijn voor het bereiken van algemeen nuttige doelen. Elk met hun eigen karakteristieken. Monopolie van één mechanisme leidt niet tot een leefbare samenleving; complementariteit misschien wel. Schuyts oplossing: “Een samenspel waarin de overheid een sterke basis van voorzieningen garandeert en de markt en de filantropische sector ruimte creëren voor dynamiek en pluriformiteit.” En die ontwikkeling doet volgens hem mooi de basisprincipes van de Franse Revolutie – cruciaal in de wordingsgeschiedenis van de Europese democratieën - herleven: vrijheid (markt), gelijkheid (overheid) en broederschap (filantropie). Een interessante gedachte op het pad van de Welfare State naar een State of Welfare nu de formatiedans is begonnen en dit land snakt naar een groots, wenkend maatschappelijk perspectief dat de platte bezuinigingen ontstijgt.
Wetenschap & Onderzoek