Er komt zeer waarschijnlijk een referendum over de door de Eerste Kamer aangenomen nieuwe Donorwet. Dat lijkt me een goede zaak. De politiek zelf had moeten voorstellen een referendum te houden over deze wetswijziging, die iedere Nederlandse burger aangaat. In het nieuwe stelsel is namelijk iedereen orgaandonor, tenzij iemand daar expliciet bezwaar tegen maakt.
Van de kiezers was 51 procent voor de nieuwe wet en 43 procent tegen, bleek vlak voor de stemming in de Eerste Kamer. Ook daar kreeg de wet slechts een krappe meerderheid. Dat geeft de nieuwe Donorwet een smalle democratische marge - misschien té smal voor zo’n belangrijk onderwerp.
Enerzijds is de wet begrijpelijk: ruim negen miljoen mensen hadden vorig jaar nog geen keuze vastgelegd, dat is zestig procent van de bevolking. De rest geeft (nog) geen toestemming of laat de beslissing over aan de partner of een familielid. Overigens is de kans dat je ooit een orgaan nodig gaat hebben, groter dan dat jouw organen worden gebruikt voor donatie.
Maar al direct na aannemen nieuwe Donorwet in februari lieten ruim 30.000 burgers hun ‘nee’ registreren. Plus duizenden die hun ‘ja’ introkken sinds die wet vorig jaar door de Tweede Kamer werd goedgekeurd. De wet gaat dus niet per se meer orgaandonaties opleveren.
Een goede vriendin die zeer sociaalvoelend is, biechtte me licht beschaamd op: ‘Ik heb voorlopig ‘nee’ geregistreerd. Omdat ik er op een moment over wil beslissen dat ik daaraan toe ben. Ik wil niet dat het over mijn hoofd heen wordt besloten.’ Het gaat om de vrijwilligheid van de gift, die raakt aan onze lichamelijke integriteit. Ethisch gezien is er een belangrijk verschil tussen instemming (passief) en toestemming (actief).
De overheid eigent zich lichaamsdelen van burgers toe terwijl zij daar niet expliciet en uit eigen beweging toestemming voor gaven. Dat is feitelijk instrumentalisering van geefbereidheid, en schending van zelfbeschikking. Maar wat is dan het alternatief? Het ouderwetse geven uit medemenselijkheid, om een ander mens te helpen. Juist bij zaken van leven en dood mag die menselijke component mijns inziens niet ontbreken. Organen doneren doe je niet collectief, zoiets is bij uitstek een individuele beslissing - een heel persoonlijke zelfs, die ook je nabestaanden direct raakt.
Het goede nieuws is, dat Nederland vooroploopt bij het afstaan van een nier tijdens het eigen leven. In 2013 gaven dertig op de miljoen Nederlanders een nier weg. In het Verenigd Koninkrijk waren het er zestien op de miljoen, in Duitsland en Frankrijk acht. Overigens tellen we ook veel belangeloze donateurs van bloed, sinds enkele jaren aangevuld met beenmerg- en stamceldonaties. En niet te vergeten de vele zaaddonoren. Zoals ook uit andere onderzoeken blijkt, zijn Nederlanders behoorlijk vrijgevig.
Maar bij organen doneren speelt iets anders: je laat ze na. Het geven is postuum, na je eigen dood. Waarom zou je zoiets intiems van jezelf nalaten aan een onbekende? Het antwoord lijkt rationeel: omdat we weten dat die organen nodig zijn en dat je er iemands leven mee kunt redden. Maar wetend dat mensen vooral uit emotie geven, vermoed ik dat een belangrijk motief is: een beetje voortleven. Een vorm van zingeving van de eigen dood - vooral als die te vroeg komt. Reden genoeg om het aan burgers zelf over te laten die beslissing te nemen op een passend moment in hun levenscyclus. Reden genoeg voor de Nederlandse overheid om vertrouwen te stellen in de geefbereidheid van zijn burgers.
Fondsenwerving