Reactie VandenEnde Foundation op Geefwet

20 oktober 2011
Nieuws | | Tax & Legal

AMSTERDAM (20 oktober) - Vorige week maakten diverse vertegenwoordigers uit onze sector gebruik van de mogelijkheid om de vaste Kamercommissie Financiën hun visie te geven op de nieuwe Geefwet. Ryclef Rienstra, directeur van de Van den Ende Foundation, was ook aanwezig bij het rondetafelgesprek. De volledige tekst van zijn bijdrage luidde als volgt:


In het streven van de regering om de cultuur in Nederland meer door particulieren en bedrijven te laten financieren, is het voorstel voor een speciale Geefwet een eerste belangrijke stap. Het is te verwachten dat met de voorgestelde fiscale maatregelen het geven aan goede doelen, en in het bijzonder aan cultuur, inderdaad zal worden gestimuleerd.


Daarnaast bevat het wetsontwerp ook enkele voorstellen voor maatregelen ter verlichting van bestaande heffingen. Uit de aard van onze achtergrond zullen wij ons hier beperken tot commentaar op de voorstellen die betrekking hebben op het geefgedrag aan Nederlandse culturele instellingen en het bevorderen van het cultureel ondernemerschap.


Allereerst wijzen wij er op dat de afgelopen periode enkele maatregelen in de fiscale sfeer genomen zijn, die zeer nadelig uitpakten voor de kunst en cultuur, zoals:

  • de verhoging van de BTW voor podiumkunsten en beeldende kunsten;

  • de verlaging van het fiscale voordeel voor cultureel beleggen;

  • de aangescherpte toepassing van ANBI-criteria als gevolg waarvan veel muziek- en theaterpodia de ANBI-status werd ontnomen, met alle nadelige gevolgen voor onder meer hun fondsenwervingsactiviteiten.


  •  
 


Het is te wensen dat de regering deze voor de cultuursector zeer nadelige maatregelen alsnog herroept.


Het voorstel van de Geefwet betreft twee groepen van betrokkenen:

 

  • particuliere gevers en bedrijven

  • ontvangende instellingen.


  •  
 


PARTICULIERE GEVERS EN BEDRIJVEN

Voorbeeld: de VandenEnde Foundation.

Geven aan cultuur is de raison d'être van de VandenEnde Foundation. In de afgelopen tien jaar heeft de VandenEnde Foundation, opgericht in 2001 door het ondernemersechtpaar Joop en Janine van den Ende, voor ruim € 115 miljoen geschonken aan ca. 900 culturele projecten. Deze schenkingen variëren van een bescheiden studiebeurs van € 500 aan een jong muzikaal talent tot ruim € 65 miljoen voor het DeLaMar Theater in Amsterdam, dat een initiatief is van de Foundation. Ook voor komende jaren heeft de VandenEnde Foundation als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) zich voor een substantieel bedrag vastgelegd op de ondersteuning van activiteiten ten algemene nutte.


Voor een vermogende particulier is het geenszins vanzelfsprekend om geld weg te geven. Toch is zakelijk en financieel succes, hoe bevredigend ook, voor de meeste mensen zelden het eindpunt. ‘Doe het goede met wat je hebt, anders zal wat je hebt je geen goed doen'. Hoe waar deze uitspraak ook is, voor vermogenden is het een grote stap om te besluiten een deel van hun met inspanning en persoonlijke offers vergaarde vermogen weg te geven. Wanneer vermogenden eenmaal het besluit nemen om toch deze stap zetten, is dit meestal omdat zij een oprechte behoefte voelen om iets terug te doen voor de maatschappij.


Onderzoek heeft uitgewezen dat het schenken van geld aan goede doelen vrijwel nooit gemotiveerd wordt door fiscale voordelen. Passie voor een goed doel is de primaire drijfveer. Persoonlijke belangstelling voor natuur, voor gezondheid of, in het geval van de VandenEnde Foundation voor cultuur, én de wens daar vanuit een authentieke betrokkenheid aan te schenken, zijn doorgaans de voornaamste redenen voor vermogenden om hiervoor hun kapitaal in te zetten. Maar als eenmaal deze beslissing is genomen, zoeken ook deze vermogenden vrijwel altijd de fiscaal meest gunstige wijze van schenken.


Overheveling van aftrekbaarheid naar Box II en III

Hoe positief op zichzelf het voorstel voor de toepassing van een multiplier van 1,5 op de aftrekbaarheid van giften in Box I ook is, de relevantie hiervan voor vermogende Nederlanders is tamelijk gering. Immers, de voornaamste bronnen van inkomsten van deze groep zijn maar zeer beperkt belastbaar in Box I. Daarom zou overwogen moeten worden om bij grote giften het in Box I niet-geconsumeerde deel van de belastingaftrek over te hevelen naar Box II en/of Box III. Ook in die beide boxen zou dezelfde multiplier dan van toepassing moeten zijn.

Voorts moet bezien worden of een periode van vijf jaar niet té kort is voor deze maatregel. Het besluit om substantieel te schenken aan cultuur wordt door een gever meestal goed overdacht. Een langjarig perspectief op de fiscaal gunstige behandeling van schenken zal een grote gever eerder verleiden om zich voor langere tijd financieel te committeren dan een maatregel met een zeer beperkte looptijd.


Mogelijkheid voor een tax credit

Voorts moet overwogen worden om de schenker van een grote, eenmalige gift die de mogelijke aftrek in Box I substantieel overschrijdt, eenmalig een zogenaamde tax-credit te gunnen. Om de kosten hiervan beheersbaar te houden zou deze alleen van toepassing moeten zijn bij schenkingen aan culturele instellingen met een ANBI-status die bovendien extra gekwalificeerd zijn, bijvoorbeeld door een ‘erkenning' door het ministerie van OC&W. Uiteraard vraagt deze oplossing nadere uitwerking.


Aftrekbaarheid van lijfrenteverplichtingen

Bij een lijfrenteschenking aan een ANBI zou het saldo van de nog openstaande verplichtingen, jaarlijks als schuld aftrekbaar moeten zijn in Box III. Deze mogelijkheid bestond tot voor kort, maar is enkele jaren geleden geschrapt. Door de verrekenbaarheid uitsluitend toe te staan voor lijfrenteverplichtingen aan ANBI's is de kans op misbruik zeer gering.


Meer voordeel bij langer lopende schenkingen ten behoeve van de continuïteit

Om te bevorderen dat gevers gestimuleerd worden om meer in continuïteit te schenken aan bepaalde instellingen, zou bij lijfrenteschenkingen voor een periode van langer dan vijf jaar de giftenaftrek moeten oplopen met een hogere multiplier.


Meer zekerheden voor de ontvanger van een lijfrenteschenking

Uit oogpunt van zekerheid voor de begunstigde partij, moet een zogenaamde ‘contra-verzekering' mogelijk worden, zodanig dat bij voortijdig overlijden van de schenker de nog niet uitgekeerde periodieken van de vijfjarige lijfrenteschenking als schuld aan de begunstigde instelling in de nalatenschap vallen.


Heffingsvrij schenken van Aanmerkelijk Belang-aandelen

Voor een directeur-grootaandeelhouder (DGA) zou de mogelijkheid geschapen moeten worden om aanmerkelijk belang-aandelen onbelast te kunnen schenken aan culturele instellingen met de ANBI status.


Giftenaftrek voor bedrijven

Het voorstel in de ontwerp Geefwet met betrekking tot de maximering van de aftrek van giften op de belastbare winst, lijkt ons niet bijzonder gunstig. Veel bedrijven sponsoren culturele instellingen en nemen deze kosten als bedrijfslast. Aftrek op de belastbare winst is hierbij zelden aan de orde.

Maar juist in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zouden bedrijven aangemoedigd moeten worden meer aan cultuur bij te dragen in de vorm van zuivere giften. Daarvoor is een ruimere giftenaftrek behulpzaam en beperking ongewenst. Want wat is er tegen wanneer een bedrijf in enig jaar zou besluiten een belangrijk deel van zijn winst of wellicht zelfs de gehele winst te schenken aan een cultureel doel ten algemene nutte?


Aftrek bij cultureel beleggen

Tenslotte zou het fiscaal voordeel op cultureel beleggen weer op het oorspronkelijk niveau moeten worden teruggebracht. Met de te verwachten afstoting door lokale overheden van cultuurgebouwen, zijn culturele beleggingsfondsen meer dan nodig. Herstel van de fiscaal aantrekkelijke regeling hiervoor zou de culturele instellingen zelf ook behulpzaam kunnen zijn bij het overnemen van de verantwoordelijkheden voor het eigendom van het cultureel vastgoed.


CULTURELE INSTELLINGEN ALS ONTVANGER VAN SCHENKINGEN

Voorbeeld: het DeLaMar Theater

Zoals hiervoor al beschreven, is de VandenEnde Foundation initiatiefnemer en eigenaar van het DeLaMar Theater in Amsterdam. Dit theater is de verwezenlijking van het ideaal om de doelstellingen van de Foundation ook te realiseren in een eigen ‘kunsthuis'. Sinds november 2010 is dit theater voor het publiek geopend. Het DeLaMar Theater staat hier model voor de positie waarin menig Nederlands theater, concertzaal of poppodium verkeert.


Schrap de BTW-verhoging op podiumkunsten en beeldende kunsten

Vlak voor de opening van het DeLaMar Theater, besloot het Kabinet de BTW op o.a. podiumvoorstellingen te verhogen van 6% naar 19%. Dit besluit werd door premier Rutte gemotiveerd als passend in het regeringsbeleid ter versterking van het cultureel ondernemerschap. Deze BTW-verhoging heeft echter een louter negatief effect gehad op de exploitatie van het DeLaMar Theater en op die van vrijwel alle theater- en muziekzalen in Nederland.

Vandaar ons dringend pleidooi om deze onbezonnen BTW-verhoging onmiddellijk terug te draaien. Niet alleen hebben alle podia en beeldend kunstenaars in ons land hier baat bij. Ook het betalend publiek zal een BTW-verlaging appreciëren in een tijd van almaar stijgende kosten.


Duidelijkheid in toepassing van ANBI-criteria

Voorts pleiten wij voor een eenduidige set criteria waaraan culturele instellingen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de ANBI-status. Het DeLaMar Theater werd deze status eind vorig jaar onverwacht ontnomen. Dit lot heeft ook tal van andere podia in Nederland getroffen. Deze gang van zaken staat een succesvolle fondsenwerving in de weg en bemoeilijkt ook de vermindering van Energie­belasting. Vandaar ons pleidooi om een einde aan deze onzekerheid te maken door de ANBI-beoordelingscriteria, in overleg met de sector, bij ministerieel besluit vast te stellen en deze niet over te laten aan de vrije interpretatie door de Belastingdienst.


Dit geldt evenzeer voor de criteria voor toekenning van de kwalificatie ‘culturele' instelling. In de artikelsgewijze toelichting op de ontwerp Geefwet is sprake van de eis dat de instelling zorg draagt voor ‘hoogwaardig cultuuraanbod dat voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is'. De toevoeging ‘hoogwaardig' lijkt ons voor veel discussie vatbaar. Discussie waarop geen enkele partij die baat moet hebben bij deze nieuwe Geefwet, zit te wachten. Ons voorstel is dan ook om deze toevoeging te schrappen.


Geen Vennootschapsbelasting op activiteiten van ANBI-instellingen

In dit verband is het ook zaak om de functiegebonden activiteiten van een culturele instelling, die naar het oordeel van de Belastingdienst als ‘commercieel' moeten worden aangemerkt, helder te omschrijven. Voor een gezonde exploitatie zijn musea, festivals en podia, zo ook ons DeLaMar Theater, afhankelijk van dergelijke functiegebonden activiteiten zoals horeca, verkoop van merchandising, verhuur van zalen en exploitatie van eigen producties.


Goed overleg met de sector over hoe deze activiteiten het meest eenduidig zijn te beschrijven, is wenselijk. Het resultaat moet eveneens worden vastgelegd in een ministerieel besluit en de interpretatie ervan moet niet afhankelijk gesteld worden van de visie van individuele belastinginspecteurs.


De met deze activiteiten door ANBI-instellingen behaalde winst zou, ook indien behaald met een normale exploitatie en niet louter door inschakeling van vrijwilligers, volledig vrijgesteld moeten zijn van vennootschapsbelasting. Immers, uit de aard van hun status zijn ook culturele ANBI-instellingen gehouden deze winst volledig ten goede te laten komen aan hun algemeen nut beogende activiteiten. Het culturele veld overziend lijkt ons de kans op mogelijke concurrentieverstoring uiterst gering.


Vorming continuïteitsreserve

In het licht van de komende bezuinigingen, in combinatie met het wisselvallig economische klimaat, heeft het merendeel van de culturele instellingen rekening te houden met onzekere exploitatieomstandigheden. Het vormen van een continuïteitsreserve is voor een culturele instelling dan ook geen luxe, maar een kwestie van verantwoorde bedrijfsvoering.

Ook hier geldt dat dergelijke reserves altijd worden gevormd in het licht van de continuïteit van de activiteiten ten algemene nutte. De in het wetsontwerp voorgestelde limitatieve opsomming van voorwaarden waarop een bestemmingsreserve mag worden gevormd, is onnodig beperkend.


Beperk Onroerende Zaak Belasting en Energiebelasting

Tenslotte zijn culturele instellingen vaak slecht af in het geval van specifieke heffingen zoals de Onroerend Zaak Belasting en Energiebelasting. De functiegebonden waarde van een cultuurgebouw is vaak vele malen lager dan de volgens algemene vastgoednormen bepaalde waarde. Bovendien is hier geen sprake van commercieel gebruik met gewin voor particuliere aandeelhouders.  Dit rechtvaardigt dat, in elk geval voor cultuurgebouwen, de waarde­grondslag voor OZB op nihil wordt gesteld en geen Energiebelasting verschuldigd is. De gunstige uitwerking hiervan op de exploitatie van deze cultuurgebouwen rechtvaardigt de fiscale derving van een dergelijke maatregel.


Geefcultuur

Allerwegen wordt de noodzaak gevoeld om het cultuurmecenaat in Nederland te stimuleren en te versterken. Dit is ook de strekking van de voorgestelde Geefwet.

Maar zelfs met alle voorgestelde fiscale stimulansen zal het geefgedrag van de Nederlandse burger en bedrijven niet spectaculair veranderen, wanneer niet gelijktijdig een voor cultuurmecenaat ontvankelijk klimaat wordt geschapen.

De ontvangende partijen zullen een effectief  vraagbeleid moeten ontwikkelen om de aandacht te trekken van de sluimerende mecenas. Dit vereist bij veel van de instellingen een drastische cultuuromslag. Echter, veel van deze instellingen ontbreekt het aan know how en aan personele capaciteit om deze cultuuromslag op tijd en succesvol te maken. Het is dan ook zeer wenselijk dat er nu op korte termijn een intermediaire organisatie komt die, gedurende een nader te bepalen periode, deze hulp biedt aan de middelgrote en kleinere cultuur­instellingen.


Ook is het gewenst dat door onze overheid een positief beeld van de civil society wordt uitgedragen. Niet alleen voor maatschappelijk geefgedrag in algemene zin, maar vooral ook voor het geven aan cultuur. De schade die in het begin van deze regeerperiode is aangericht door ongenuanceerde uitspraken van bewindslieden en parlementariërs over onze cultuur, kan niet snel genoeg hersteld worden. Om die reden is een actieve en positieve communicatie vanuit de overheid noodzakelijk. Niet alleen een korte en hevige actie, maar juist een voor enkele jaren uitgezette strategische geef­campagne.


In dit verband zou de regering moeten overwegen om, naast verruiming van de fiscale aftrek voor gevers, aan begunstigde culturele instellingen ook een premie ter beschikking te stellen gekoppeld aan de omvang van verworven giften van particulieren en bedrijfsleven. Een goed doordachte matchingregeling zou op langere termijn namelijk wel eens effectiever en bestendiger kunnen blijken te zijn dan fiscale prikkels van beperkte duur.