door René van Hooren en Jos Verhoeven*
Alles op geld waarderen dreigt het politieke bestuur te technocratiseren, betogen Kirsten Veldhuijzen en Friso de Zeeuw (FD 11 juli). Die analyse delen we. Bovendien zien we dat makers van analyses van maatschappelijke kosten en baten van een sociaal project zich meer dan eens rijk rekenen. Alle mogelijke effecten, vertaald naar geldelijke waarde, worden toegedicht aan het project terwijl daar geen objectief bewijs van is. En waarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met effecten die sowieso zouden zijn opgetreden. Maar stellen, zoals de auteurs doen, dat de overheid per definitie te taak heeft om ‘onrendabel’ te investeren, gaat ons te ver. Wij maken voor ‘rentabiliteit’ liever een onderscheid in drie soorten waarden.
Ten eerste de direct incasseerbare waarde zoals besparing op uitkeringen bij het plaatsen van werklozen in een baan. Een goed voorbeeld daarvan is de Social Impact Bond in Rotterdam. Samen met ABN-Amro investeert Start Foundation in een project voor werkloze jongeren. Met de gemeente wordt afgerekend op basis van de daadwerkelijk gerealiseerde maatschappelijke prestatie. De gemeente loopt nauwelijks risico want er wordt pas betaald als er concreet op uitkeringen is bespaard.
Ten tweede de indirect incasseerbare waarde waarbij pas op termijn bespaard kan worden op kosten. Vermindering van recidive dankzij een project voor ex-gedetineerden betekent ten slotte niet dat er direct een gevangenis kan worden gesloten. Veldhuizen en De Zeeuw hebben een probleem met discongruentie tussen investeerders en baathebbers: de baat is voor een ander dan degene die investeert. Wij zien dat meer als een bestuurlijke uitdaging. Het is zeker geen argument om de baten voor andere baathebbers dan maar niet te kwantificeren. Door systematisch de baten in beeld te brengen, ontstaat ten minste inzicht in de verdeling van kosten en baten. Zonder direct de rekening te verleggen, biedt dit wel de basis voor goed onderbouwde investeringsbeslissingen. Het is juist de taak van bestuurders om publieke middelen optimaal te besteden en dus ook de bijbehorende financieringsstromen te stroomlijnen. Het meekrijgen van interne en externe baathebbers, op basis van onderbouwde effecten, is daar een cruciaal onderdeel van.
En ten derde de beleefde waarde waarbij de subjectieve waardebeleving die niet is uit te drukken in geld wordt bedoeld. Een groter geluksgevoel, toegenomen veiligheidsbeleving enzovoorts.
Ergens op deze variabelen zal ‘gescoord’, moeten worden. Want wat is er sociaal aan projecten die veel belastinggeld kosten, maar waarvan de maatschappelijke baten op bovenstaande variabelen onduidelijk, onder de maat of zelfs contraproductief zijn? Ook effecten die niet in geld uitgedrukt kunnen worden, kunnen wel degelijk gekwantificeerd worden. Vanuit de psychologie en de sociologie bestaan wetenschappelijk gevalideerde schalen om subjectieve aspecten als ‘zelfvertrouwen’, ‘ervaren sociale steun’ of ‘gevoel van controle op je leven’ te meten. Bij het kwantificeren van beleefde waarde gaat het er vooral om veranderingen als gevolg van een investering in een aanpak inzichtelijk te maken. Zo kun je ook in de gaten houden of er geen onbedoelde effecten optreden, zoals een vermindering van het zelfvertrouwen van mensen omdat ze in het diepe gegooid worden of doordat er sprake is van stigmatisering van mensen die door een overheidsinterventie aan het werk worden geholpen.
Wij vinden dus niet dat de overheid ‘onrendabel’ zou moeten investeren, maar juist een goede afweging van maatschappelijke kosten en baten moet maken. Niet door in een maatschappelijke kosten-batenanalyse alles in euro’s uit te drukken, maar wel door naar ‘rentabiliteit’ te kijken in termen van de drie genoemde soorten waarden. Dat is wat ons betreft geen fata morgana, maar een reële uitdaging voor bestuurders.
*René van Hooren is partner van onderzoeksbureau Pimbaa, Jos Verhoeven directeur van maatschappelijk investeerder Start Foundation.
Dit stuk verscheen eerder in het Financieele Dagblad.
Politiek en overheid