Goed doen, het is niet goed of het deugt niet. Wie de wereld wil verbeteren met geld van anderen loopt eerder tegen problemen aan dan een oplichter tegen een lamp.
De meeste (fondsenwervende) goede doelen zijn ooit begonnen als kleine burgerinitiatieven. Op een zolderkamer, in een rokerig café of tijdens de vakantie naar een land met arme mensen: ‘zo kan het niet langer!’ Het is de oerknal van goed doen, die alle kenmerken van authentieke betrokkenheid en daadkracht in zich bergt. Het is de ronde charme van nog maagdelijke maatschappelijke gedrevenheid. Klein, kwetsbaar en ontzagwekkend sympathiek. En natuurlijk moet ‘alles’ naar het goede doel: niets mag aan ‘de strijkstok’ blijven hangen. Kosten? Tja, die laten we sponsoren of, die maken we gewoon niet!
En dan komt er een moment dat de postzegels niet meer uit eigen zak betaald kunnen worden. Of komt het succes. En accelereert de ambitie met deze, bijna onvermijdelijke vraag: ‘Kunnen we niet meer dan een deuk in ons pakje goede doelenboter slaan?’ Eén waterput is al fantastisch, maar natuurlijk een druppel op de gloeiende plaat die Bangladesh of Mali heet. Eén vrachtwagen met tweedehands kleren naar Albanië is ontroerend, maar het hele land loopt in lompen...
Het liefdewerk-oud-papier wordt opgeschaald naar een niveau waarop alleen ‘professionals’ alles nog in goede banen kunnen leiden. De zolderkamer is een pand met meer medewerkers geworden dan aan één vergadertafel passen. Het draagvlak in de samenleving vooral een véél te rozig uitgevallen marketingding. Van de oerknal van goed doen is dan vaak nog alleen de kosmische achtergrondruis overgebleven.
Het bestuur staart de professionaliseringsparadox recht in het gezicht. Om zoveel mogelijk waterputten te slaan en vrachtauto’s te laten rijden moeten de geefeuro’s zo professioneel mogelijk worden ingezet. Maar professionaliteit moet doorgaans met dezelfde geefeuro’s gefinancierd worden als het goede doel zelf: fondsenwerven kost geld, de accountant kost geld, het pand met al die medewerkers... Ook bij het goede doel gaat alleen de zon voor niets op.
Weet het publiek niet dat de directeur uit het bedrijfsleven de helft van zijn salaris heeft ingeleverd, maar nog altijd 120.000 euro verdient bij het goede doel? Dat geld belegd meer oplevert dan in een ouwe sok? Dat de waterputten in Mali duurder uitvallen door steekpenningen aan de lokale autoriteiten? Dat er in Albanië ook wel eens een vrachtauto leeg aankomt?
Nee, het publiek weet dat vaak niet.
Goede doelen oogsten hier de donateurstorm die zij zelf als wind gezaaid hebben. Door de mythe van het kostenloze liefdewerk-oud-papier zelf devoot in stand te houden – bij goede doelen vaak in heetst van de strijd om de geefeuro – zijn de noodzakelijke kosten van goed doen altijd voorgesteld als een ‘strijkstok’. Alsof die kosten los staan van de realisatie van de doelstelling. En niet dienen als noodzakelijke investeringen voor een maatschappelijk rendement.
Alsof geld dat niet in één rechte lijn wordt afgestort op het doel niet bijdraagt aan dat doel. Voorlichting, promotie, evaluatie? Allemaal verspilling! Vergoedingen en salarissen? Allemaal strijkstok!
De strijkstok is een boemerang die de goede doelen zelf de lucht in hebben gegooid. En ook al hebben veel organisaties intussen hun leven sterk verbeterd – door bijvoorbeeld hun roze wascokrijtje veel minder te gebruiken in hun jaarverslag of voorlichting - in het collectieve publieksbewustzijn is die strijkstok nog steeds nadrukkelijk aanwezig.
En wat doen ‘de’ goede doelen met dit ontegenzeggelijk collectieve probleem? Ze hurken en wachten tot de zoveelste strijkstok-brand is gedoofd. In het Land van Goed Doen regeert het particularisme en de ‘not in my backyard-reflex’. Bij brand is het ‘ieder voor zich, en god voor ons allen’ en worden de belendende goede doelenpanden angstvallig nat gehouden om te voorkomen dat het vuur overslaat.
Natuurlijk worden die branden soms aangestoken door onbetwistbare fraudeurs. Door sjoemelaars en schlemielen die een greep in de kas hebben gedaan. In dat geval mag je met recht spreken over geld dat aan een strijkstok is blijven hangen. Zeker als het om een spectaculaire zondeval gaat. Maar feit is wel dat de discussies bijna altijd gaan over de aanleiding. Zelden over de dieperliggende veenbrand. Of die in de lucht hangende boemerang.
Er is een gapend gat tussen wat donateurs en publiek denken dat goede doelen en fondsen vermogen en wat zij wérkelijk vermogen. Het al eerder genoemde collectieve publieksbewustzijn reflecteert een collectief probleem. Laten we het ‘groot achterstallig onderhoud’ noemen. Of misschien beter: de noodzaak tot een collectieve reality check. Die is naar onze stellige overtuiging dringend nodig om die verdoemde strijkstok te breken. Om de mythe te ontrafelen.
Het is evident in het belang van goede doelen en fondsen om te streven naar een duurzaam draagvlak in de samenleving. De basis daarvoor is al vele malen aangeduid als het kroonjuweel: vertrouwen. Vertrouwen ontstaat niet door richtlijnen, codes en keurmerken. De weg ernaartoe begint met wat ieder normaal mens van zijn ouders heeft geleerd: met eerlijkheid.
‘De’ goede doelen zijn op een punt gekomen dat er dringend behoefte is aan een collectieve herijking van hun basiswaarden. Aan een renaissance van het goede doel-van-het-eerste uur. Terug naar de wortels. Naar die oerknal. Naar de zolderkamer. Naar initiatieven die weer van de mensen, en voor de mensen zijn.
Een debat over onze eerlijkheid komt vóór de technocratische discussie over toezicht waar ‘de’ branche nu zo druk mee is. Denken dat je openheid kunt afdwingen door regels van bovenaf, is denken dat een rookmelder een brand kan voorkomen. Transparant willen zijn uit angst voor straf van je donateurs, de fiscus of een onderzoeksjournalist, is geen waarachtige openheid en geen solide basis van vertrouwen.
Wij roepen de bestuurders van de goede doelen in ons land daarom op tot een nationaal debat over onze eerlijkheid. Ook al weten we dat al die duizenden goede doelenkikkers zelden in één kruiwagen willen, we hebben met elkaar toch de dure plicht om met een kristalheldere beginselverklaring te komen: ‘Beste mensen, dít is wat wij willen en kunnen, en dít is wat we níet kunnen. Híer gaan we onze stinkende best voor doen, en dáár mag u ons aan houden.’
Alleen zo kunnen we die vermaledijde strijkstok breken en reële verwachtingen wekken over de kosten, zoals salarissen en vergoedingen, die óók nodig zijn om het goede doel te realiseren. Alleen met eerlijkheid creëer je echte, duurzame, maatschappelijke waarde.
Ons advies is om het debat snel te beginnen, vooral ook omdat eerlijkheid vaak het langst duurt...
Governance & Finance