Het is meivakantie. En traditiegetrouw ben ik dus aan het kamperen, met mijn gezin. We wandelen, en lezen, en rusten uit van hard werken in de rest van het jaar. Niks mis mee, met hard werken, al heb ik sinds kort wel een wat vreemde, nieuwe klus. Ik werk namelijk mee aan de reorganisatie van onze twaalf landenkantoren. We kijken heel scherp wie van onze ruim driehonderd collega’s er de komende jaren nodig zijn voor ons werk, maar ook wie haar talent beter ergens anders in kan gaan zetten. En overwegen ook om een of meerdere landenkantoren te sluiten, om ruimte te maken voor nieuwe initiatieven op andere plekken.
Omdat ik al ruim negen jaar roep dat mijn werk in dienst is van mijn lokale collega’s, voelt deze nieuwe rol als een behoorlijk wezensvreemde verschuiving. Ik zie mezelf ook liever als bouwer dan als sloper, niet voor niks is kathedralenbouwers al jaren mijn favoriete tekst. Het lijkt logischer om in je jaarverslag trots te melden dat je bent gegroeid, dan blijmoedig te melden dat je afscheid hebt genomen van tientallen collega’s.
En daar is zo’n meivakantie dus ook goed voor. Want toen het vannacht verschrikkelijk hard onweerde en de knetterende bliksemflitsen onze tent steeds opnieuw weer hel verlichtten, wist ik het opeens. Ons werk is het bouwen van kathedralen van katoen. Die zijn helemaal niet bedoeld om voor eeuwig te blijven staan, maar alleen maar zo lang als het nodig is voor wat we willen bereiken. Het onweer donderde nog uren door. Maar ik sliep stukken beter.
Governance & Finance