Voorstellen schrijven voor financiering hoort natuurlijk gewoon bij mijn werk. Zo goed mogelijk uitleggen waarom een bijdrage écht een verschil gaat maken is altijd leuk om te doen. Helemaal als Minbuza, zoals deze keer, geen verlammend vast stramien voorlegt, maar alleen een aantal kernvragen. Met een bovengrens van tien bladzijden. Top, zou mijn jongste zeggen. Maar verder hebben ze het op de Bezuidenhoutseweg toch nog niet helemaal begrepen. Tip, derhalve: bij de meeste particuliere partijen is het ruim van tevoren duidelijk waarvoor er geld beschikbaar is. Terwijl de doelstelling en criteria voor dit innovatiepotje een strakke veertien dagen voor de indieningsdeadline werden gepubliceerd. Dat maakt het schier onhaalbaar om met alle bij zo’n aanvraag betrokken partijen écht goed uit te zoeken wat er nou eigenlijk nodig is. Of zou het misschien expres zo krap zijn ingericht, dat er alleen nog allianties indienen die zonder ruzie zo’n achtbaan-drempeltoets doorstaan?
Bovendien bedacht MinBuza om deze keer alleen de allereerste aanvraag te honoreren die op vrijdagmiddag exact na 17:00 uur in de digitale brievenbus belandde. Het AIDSfonds mobiliseerde slim alle potentiële indieners om gezamenlijk te vragen of dat niet wat constructiever kon. Dus maakte het ministerie twee dagen voor de deadline bekend dat het een loterij werd, in plaats van eerst komt, eerst maalt. Wat mij doet vermoeden dat het maatschappelijk middenveld het inmiddels zó bont heeft gemaakt met beroepsprocedures tegen afgewezen aanvragen, dat er in Den Haag is besloten om maar helemaal geen beoordelingen meer met elkaar te vergelijken.
Sommige indieners vinden zo’n loterij wel verfrissend. ‘Dan maken we tenminste nog een kans,’ hoorde ik op een wandelgang. Anderen vinden het een recept voor verspilling van belastinggeld. Het is in elk geval innovatief. Maar of het ook respectvol is? En daar zit volgens mij dan ook de crux van het probleem. Het lijkt wel een soort iepenziekte. We besmetten elkaar steeds opnieuw met onze te lage verwachtingen van elkaar. Ik doe daar zelf overigens volmondig aan mee. Want ben nauwelijks in staat om aandacht op te brengen voor de schier oneindige hoeveelheid ellenlange toespraken die in diplomatieke kringen gebruikelijk zijn. Van een strategische partnerbijeenkomst op Minbuza word ik dan ook vooral opstandig.
Of gewoon heel erg boos. Onlangs opende een duidelijk tegen zijn zin opgetrommelde diplomaat een interactieve partner-consultatie met ‘we weten hier allemaal al lang at jullie werk er niet toe doet. Misschien kunt u me in een paar woorden uitleggen waarom we uw organisatie eigenlijk überhaupt nog zouden moeten steunen.’ Waarop het kringetje van twintig deskundigen kwispelstaartend om het hardst tegen elkaar op ging staan bieden. Ik wil op zo’n moment eigenlijk alleen nog maar met koffiekopjes gooien. ‘Dat was een grapje,’ verdedigde hij zich, toen ik hem in de pauze vroeg hoe hij toch zo cynisch was geworden. Tekenend voor de volgens mij volledig vermolmde verhoudingen: geen van de deelnemers vatte dat zo op.
Misschien zit het echte probleem er dan ook wel in dat er eigenlijk geen gelijkwaardige, constructieve samenwerkingsrelatie mogelijk is met zo’n groot apparaat als dat op de Bezuidenhoutseweg. En toch weiger ik te geloven dat het niet anders kan. Heeft u misschien nog tips?
P.S. ‘Zou je dit nou allemaal wel opschrijven, terwijl je voorstel nog in de running is?’ Juist wel. Juist omdat je deze vraag stelt. Want die stellen we onszelf allemaal. En als we blijven zwijgen, verandert er nooit wat. Bovendien, ze gaan toch loten. En ik vertrouw er ongezien op dat dat volkomen eerlijk gebeurt. Kans van 1 op 7, schatten wij in. Of hoger, als niet alle kanshebbers hebben ingediend, of, net als wij, niet voor het volledige beschikbare bedrag. Dat is altijd nog een stuk betere kans op overheidsgeld dan bij de Staatsloterij. Duimt u met ons mee?
Governance & Finance