Het (on)heil van de civil society

Het (on)heil van de civil society
Het (on)heil van de civil society
12 juli 2012
Opinie | | Filantropie

Ik krijg wel eens het verwijt dat ik de civil society als de natuurlijke habitat van de charitas wel heel erg bewierook. Gemakkelijk om die onbetrouwbare overheid en dat winstbeluste bedrijfsleven altijd maar de schuld te geven en dan de maatschappelijk betrokken burger als onfeilbare tegenmacht op het schild te hijsen. Maar als onfeilbaar heb ik onze civil society nooit gezien. Integendeel zelfs: tussen staat en markt vieren particularisme, paternalisme en amateurisme hoogtij. Filantropie betekent in de praktijk: het algemeen nut dienen door heel fanatiek je eigen doel na te streven, voor anderen beslissen wat goed voor hen is en dit bij voorkeur als hobby of ‘passie’ zien.
Als meneer Jansen zijn hele privékapitaal liever wil stoppen in de opvang van zwerfezeltjes in Venezuela dan in een project tegen eenzame ouderen in zijn eigen buurt, dan is dat de vrije keuze van meneer Jansen. Ook als die zwerfezeltjes het bij nader inzien misschien een stuk beter hebben dan die ouderen. En dat in de uitvoering van het project van alles misgaat omdat meneer Jansen er te laat achter komt dat charitatieve projecten runnen meer vraagt dan alleen tomeloos enthousiasme, is de privéprijs die hij betaalt.
Deze diversiteit van filantropie is complementair aan het gelijkheidsbeginsel van overheid (het welzijn van alle ouderen en dieren) en het kapitalistisch mechanisme van de markt (doelgroep ezels te klein; doelgroep ouderen afgeschreven of te duur). De feilbaarheid van de civil society is tamelijk evident, maar haar complementariteit houdt de maatschappelijke driehoek in een democratie wel mooi in evenwicht.