Het tweejaarlijkse onderzoek Geven in Nederland (Gin) is inmiddels aan zijn zesde uitgave (Gin 2007) toe. In 1995 startte het onderzoek in Nederland. In de Verenigde Staten wordt al 40 jaar onderzoek gedaan naar de filantropische geldstromen. Maar in Europa is Nederland nog steeds het enige land waar structureel onderzoek wordt gedaan naar het nationale geefgedrag. De nieuwe financiële gegevens van Gin 2007 zijn ontleend aan het jaar 2005, de nieuwe gegevens over vrijwilligerswerk zijn afkomstig uit het jaar 2006.
Belangrijkste uitkomsten
• In Nederland werd in 2005 bijna 4,4 miljard euro gegeven. Dit is 0,9% van het BBP.
• De cijfers van twee jaar daarvoor zijn met 300 miljoen euro naar beneden gecorrigeerd tot 4,9 miljard euro. Een dubbelboeking in de vergelijkende cijfers blijkt achteraf.
• Bedrijven geven aanzienlijk minder (1,51 miljard euro t.o.v. 2,27 miljard euro).
• Fondsen geven veel meer dan in 2003 (431 miljoen euro t.o.v. 196 miljoen euro).
• Huishoudens gaven bijna net zoveel als twee jaar geleden (1,85 miljard euro t.o.v. 1,90 miljard euro).
• De dalende trend van nalatenschappen zet zich nog steeds voort (182 miljoen euro t.o.v. 189 miljoen euro).
• Aan kerkelijke doelstellingen werd nog steeds het meest gegeven (773 miljoen euro).
• Internationale hulp (742 miljoen euro) is nu een goede tweede gevolgd door Sport & Recreatie (686 miljoen euro, maar eerst 930 miljoen euro).
• Aan Cultuur werd bijna de helft minder gegeven (325 miljoen euro t.o.v. 610 miljoen euro).
• Gezondheid kreeg meer dan 100 miljoen euro minder (477 miljoen t.o.v. 589 miljoen euro).
• Vrijwilligerswerk stabiliseerde zich daar waar het gaat om de minimaal eenmalige participatie (42% in 2006 t.o.v. 41 % in 2004).
• Het aantal uren tijdsbesteding per maand per vrijwilliger nam weer flink af (nu 13,3 uur per maand t.o.v. 17,2 uur in 2004).
• Vrijwilligerswerk voor kerken, gezondheid en cultuur namen af. Het percentage voor vrijwilligers bij sportclubs en scholen namen toe.
Beperkte bronnen
In Nederland vind er nog steeds te weinig onderzoek plaats naar filantropische stromen. Bovendien zijn er soms ook geen of onvoldoende gegevens beschikbaar.
• De cijfers van huishoudens en bedrijven zijn gegeneraliseerde bedragen uit eigen onderzoeken van de studiegroep van Prof. Theo Schuyt.
• De cijfers over de nalatenschappen worden ontleend aan het CBF-jaarverslag 2005.
• De cijfers van de fondsenwervende instellingen komen eveneens uit het CBF-jaarverslag 2005.
• De cijfers van de vermogensfondsen komen via het FIN, het Fondsenboek en een onderzoek in 2004 naar vermogensfondsen.
• De opbrengsten van de goede doelen loterijen komen uit het jaarverslag van het College van Toezicht op de Kansspelen (2005).
Wat ontbreekt zijn gegevens van de belastingdienst. Deze zijn echter bij een volgend
onderzoek beschikbaar via het CBS (Sociaal Statistisch Basisbestand). Ook blijkt dat er veel minder gegevens voorhanden zijn van andere dan de bij de FIN aangesloten vermogensfondsen. Cijfers over nalatenschappen zijn ook nog steeds maar zeer beperkt aanwezig. De cijfers van het bedrijfsleven zijn ook nog aan grote schommelingen onderhevig. Indien de grootste 2% gevers uit de steekproef wordt gehaald ontstaat er een significant verschil.
Voor volgend onderzoek is er veel meer behoefte aan beschikbare gegevens van met name bedrijven, vermogensfondsen en nalatenschappen.
Aardige details
• Volgens de onderzoekers zou het gegeven bedrag bij huishoudens hoger liggen omdat niet iedereen in staat is zich concrete bedragen te herinneren.
• Hoe kleiner de gemeente hoe hoger de collecteopbrengsten. Dit zou liggen aan het groter aantal collectanten in kleine gemeenten en het groter aantal hoger opgeleiden in grotere gemeenten die vaker giraal geven.
• Bij hoger opgeleiden, hogere inkomens, jongere huishoudens en religieuze huishoudens wordt vaker gegeven.
• 14% van de huishoudens maakt gebruik van de giftenaftrek. 51% zegt de drempel niet te halen, 11% kent de regeling niet en 21% vindt het niet nodig om gebruik te maken van de regeling.
• 61% van de bedrijven geeft aan lokale organisaties (voorheen 82%), een verschuiving ten gunste van de landelijke organisaties.
Groei naar een volwassen sector
Volgens Theo Schuyt moet de filantropische sector nog meer volwassen worden. Belangrijk hierbij is ook dat er voldoende en betrouwbare gegevens voorhanden zijn. "Indien de fiscus bijvoorbeeld haar gegevens minimaal prijsgeeft voor verder onderzoek naar de filantropische stromen dan kan een belangrijke volwassen stap gemaakt worden." aldus Schuyt.
Lees hier de samenvatting (pfd) van het onderzoek