Jan Jaap de Graeff is voorzitter van VFI, koepel van ruim 125 goede doelen in Nederland, en bestuurslid van de SBF, gesprekspartner namens de sector met de overheid. Filanthropium vroeg hem vanuit beide hoedanigheden naar zijn visie op de voortgang en implementatie van het nieuwe validatiestelsel. Een vraaggesprek met o.a. aandacht voor de delicate balans tussen zelfregulering en overheidsbemoeienis. De Graeff: ‘De Algemeen Verbindend Verklaring van de overheid gaat erover dat iedereen gestimuleerd wordt zich te laten erkennen. Daar komt het in essentie op neer.’
Filanthropium: Er zijn veel verschillende redenen gegeven om te komen tot een integraal validatiestelsel. De belangrijkste lijkt toch steeds te maken te hebben met het (herstel van) publieksvertrouwen in goede doelen. Zou u derhalve kunnen zeggen dat dat nieuwe stelsel vooral een oplossing of uitkomst is voor de achterban van met name VFI?
De Graeff: ‘Ik heb nog eens op een rijtje gezet wat nou de redenen zijn of zijn geweest om dit stelsel op te tuigen. Ik kom tot een viertal met elkaar samenhangende redenen. In de eerste plaats is het gewoon tijd dat een aantal gedragsregels dat we in de sector hanteren een stevige opfrisbeurt krijgt.
In de tweede plaats gaat het ook om het moderniseren van het toezicht daarop: met een binair, afvinkdeel, maar ook met een deel waardoor een dialoog kan ontstaan tussen de organisaties en de toezichthouder, over wat bijvoorbeeld beter kan. Modern toezicht is dus niet alleen maar vinkjes plaatsen, maar ook leren.
De derde reden is dat we proberen een systeem te ontwerpen van gedragsnormen waartoe filantropische organisaties zich zoveel mogelijk voelen aangetrokken, want hoe meer instellingen we in dit systeem kunnen betrekken hoe kleiner de kans dat er ‘zwarte schapen’ overblijven, al kun je dat natuurlijk nooit uitsluiten.
En in de vierde plaats is het stelsel erop gericht de transparantie te vergroten en het gevende publiek te informeren.’
Filanthropium: En dat laatste is voor jullie achterban doorslaggevend toch? En ook een beetje voor het IF, maar de kerken en vermogensfondsen hebben heel andere dossiers om zich druk over te maken.
De Graeff: ‘Ik ga er niet in mee dat kerken en vermogensfondsen er minder belang bij hebben. Ze hebben tot op zekere hoogte andere belangen. Voor de fondsenwervende organisaties is het bevorderen van publieksvertrouwen uiteraard van zeer grote betekenis, maar de vermogensfondsen kunnen hun werk ook niet in splendid isolation blijven doen, zoals FIN-voorzitter Rien van Gendt ook in jullie Journaal uiteen heeft gezet. Ook voor hen is het van belang dat ze de kwaliteit van de sector zoveel mogelijk mee waarborgen, ook al omdat je nooit weet waartoe de hand van de overheid zich zou kunnen uitstrekken. En ook voor de kerken geldt: zij werken voor de eigen leden, maar soms ook buiten de eigen kring en dan geldt ook daar dat het publieksvertouwen bevordert wordt door het vrijwillig onderwerping aan een zekere tucht. Daar horen dan ook gedragsregels en toezicht bij.
Dus ik weet niet zo zeker of dit stelsel alleen voor fondsenwervende organisaties van groot belang is. Het is wel evident, dat in de uitwerking van het stelsel zaken uit elkaar lopen gezien de diversiteit van de achterbannen. Dat is ook volkomen logisch. Maar ik geloof wel dat we als filantropische sector er allemaal belang bij hebben dat de kernelementen van gedragsregels en toezicht voor zoveel mogelijk instellingen gaan gelden. We hebben er allemaal belang bij dat die elementen in het stelsel terugkomen.’
Filanthropium: De Commissie De Jong bracht een advies uit met een relatief zware rol voor de overheid. Sterker nog: het legde de bijl aan de wortel van zelfregulering. Waarom heeft u dat plan destijds niet direct afgewezen?
De Graeff: ‘Ik heb de plannen van de Commissie de Jong destijds niet onmiddellijk afgewezen omdat ik niet de indruk wilde wekken dat wij er niet constructief over na wilden denken. Ik weet namelijk precies wat er dan gebeurt: dan word je direct afgeserveerd als ‘die mensen die niet willen’. Na interne discussie werd duidelijk: we willen het initiatief zelf houden, en de overheid moet op de achterhand de algemeen verbindendverklaring gebruiken waar het ook echt nodig is. En ja, dat heet de zelfregulering, die we allemaal hoog in het vaandel hebben staan.’
Filanthropium: Staatssecretaris Teeven heeft die zelfreguleringswens duidelijk gehonoreerd, maar ook de bal nadrukkelijk bij de sector gelegd. ‘We’ moeten het nu zelf gaan optuigen, en daarna zegent de overheid het af met een ‘algemeen verbindendverklaring’ (AVV). Bent u ervan overtuigd dat het kabinet ook met die AVV over de brug komt straks?
De Graeff: ‘De algemeen verbindendverklaring gaat over de normen. Wij hebben met het kabinet hierover afspraken gemaakt. De AVV gaat erover dat iedereen gestimuleerd wordt aan ons stelsel deel te nemen, daar komt het in essentie op neer.
Maar zover is het nog niet. Het moet nog door de kamer heen. En het is nu eenmaal een gegeven dat een AVV, los van ons specifieke terrein, een echt politiek issue is. Er zijn immers ook politici die zeggen: ‘de overheid moet zich zeer terughoudend opstellen. Laat het maar aan de markt over.’
Filanthropium: Maar afspraak is afspraak toch?
De Graeff: ‘Zeker. We hebben die afspraak met het kabinet en we houden ze er ook aan, maar ik weet gewoon dat het vanwege de politieke implicaties best nog even kan duren voordat het zover is. Daarbij: we moeten ons in de zelfregulering niet afhankelijk maken van zo’n AVV. Het is gevaarlijk als we zeggen: we kunnen alleen maar verder als de overheid met een AVV over de brug komt. We moeten onze eigen verantwoordelijkheid nemen, en mocht er vertraging komen, dan gaan we gewoon door.’
Filanthropium: Dat begrijpen we even niet. Die AVV was toch een cruciaal aspect in herstel van het publieksvertrouwen? Het is toch de overheid die zegt: beste burgers van Nederland, wij vinden dat deze sector het goed geregeld heeft?
De Graeff: ‘Er zijn eigenlijk twee motieven voor die AVV: het eerste is om degenen die niet vrijwillig participeren in dit stelsel toch te dwingen zich er aan te houden. Het tweede: een soort zegen vanuit Den Haag. Ik ben geneigd het eerste iets meer betekenis te geven dan het tweede. En ik ben er niet zo zeker van dat het feit dat de overheid iets afzegent, tegenwoordig het publieksvertrouwen zo vergroot. Het gaat er mij om dat er een systeem ontstaat dat de instellingen die zich daar niet vrijwillig naar willen voegen daartoe toch gedwongen kunnen worden. Dat neemt echter niet weg dat wij een systeem van zelfregulering zodanig moeten ontwerpen dat het ook aantrekkelijk wordt voor organisaties die nu niet deelnemen. Vandaar dat we nu in gesprek met het CBF nadenken over een gedifferentieerd stelsel van gedragsregels op basis van onder andere omvang: hoe groter de organisatie, hoe zwaarder de normen. En zo zou het voor de kleintjes aantrekkelijker moeten worden dan voorheen.’
Filanthropium: Het CBF leek als toezichthouder in het nieuwe stelsel aanvankelijk haar hand te hebben overspeeld, maar is nu weer helemaal vol in beeld. Hoe is jullie keuze hiervoor tot stand gekomen?
De Graeff: ‘Er is bij ons een discussie geweest: ofwel we laten het toezicht over aan een veld van certificerende instellingen – met het argument dat er dan gezonde concurrentie kan optreden – ofwel, we merken toch het CBF aan als de beoogde toezichthouder, maar dan in een moderner jasje. Wij hebben de tweede optie gekozen. Daar liggen wat mij betreft vrij principiële redenen aan ten grondslag, namelijk dat als het gaat om certificeren er nog wel een behoorlijk verschil is tussen vulpennen en fondsenwervende organisaties. Omdat bij de laatste uiteraard een component van algemeen belang zit en allemaal stukjes selectieve beoordeling en dat wilden we toch graag aan één onafhankelijke partij overlaten. Je wilt toch niet dat een instelling bij de ene certificeerder wel wordt goedgekeurd, maar bij de andere niet. Dus hebben wij uiteindelijk gekozen voor het CBF en die waren daar uiteraard blij mee.’
Filanthropium: Een keuze op voorwaarde dat het toezicht wel in een moderner jasje moet. Het gaat niet alleen om afvinkbare normen, zei u.
De Graeff: ‘Dat gesprek over die harde normen en bespreekpunten vindt nu plaats. En dat is weerbarstige materie. We lopen nu immers samen met het CBF tegen inhoudelijke vragen aan voor de modernisering van de normstelling. Aan welke set van normen gaan we ons als sector de komende jaren houden? En als je een totaalpakket aan normen hebt, welk deel van de normen is dan bepalend of je wel of niet een erkenning krijgt en over welk deel van de normen kun je een gesprek aangaan met de toezichthouder zonder dat je onmiddellijk gestraft wordt met een ja of een nee.
Hierover zijn we het gesprek aangegaan met in totaal meer dan tweehonderd bestuurders van goede doelen, diverse deskundigen, wetenschappers, vermogensfondsen, loterijen en vertegenwoordigers van het publiek. Net als de andere organisatoren, IF en CBF, hebben wij de sessies als heel positief ervaren. Het heeft ons veel waardevolle informatie opgeleverd, belangrijke input voor de verdere voorbereiding van de erkenningsregeling. Over het algemeen vindt men het huidige voorstel zeker de goede richting op gaan, maar er werden ook terecht kritische vragen gesteld over bijvoorbeeld de hoeveelheid normen. Ook is er enthousiasme om meer aandacht te besteden aan resultaten en impact, met alle kanttekeningen die daarbij te maken zijn. Het was goed te merken dat er ook veel niet bij brancheorganisaties aangesloten organisaties bij de sessies aanwezig waren. Dat is heel positief omdat we de ambitie hebben om zoveel mogelijk organisaties in het nieuwe stelsel mee te laten doen. Kortom: het is een open proces waarin meedenken en daarna meedoen centraal staan.’
Filanthropium: Er wordt nu gesproken over een ‘Erkenningsregeling’. Gaat CBF straks geen keurmerken meer uitdelen en spreken we dan van een erkenning? Wat is het verschil?
De Graeff: ‘Een keurmerk is puur een beloning van kwaliteit. Een erkenningsrgeling gaat een stapje verder, want als je dan een ‘niet-erkende instelling’ bent, heb je misschien net iets meer uit te leggen dan als je geen keurmerk hebt.’
Filanthropium: Doen jullie die gesprekken over het toezicht samen met koepel IF of gaan jullie nadrukkelijk voor belangenbehartiging van jullie leden?
De Graeff: ‘Dat doen we samen met het IF. De verschillen hebben vooral te maken met omvang. Wij hebben veel grotere organisaties in onze achterban, maar ook steeds meer kleinere. Het nieuwe stelsel moet echter voor álle soorten organisaties werken, en daar is de differentiatie ook voor. Er zit dus wat mij betreft geen wezenlijk onderscheid in de wijze waarop wij samen met toezichthouder CBF overleggen.’
Filanthropium: En gaan die gesprekken met het CBF dan ook over het toezicht in relatie tot het beoogde ‘Centrale Informatiepunt’? Het is vanaf het begin de bedoeling geweest om één centrale internetportal te maken waar alle gevers informatie kunnen vinden. De Kennisbank Filantropie was lange tijd de gedoodverfde kandidaat. Die vanzelfsprekendheid lijkt er nu vanaf.
De Graeff: ‘Het is nog steeds het streven van alle partners binnen SBF om te komen tot zo’n portal met basisgegevens voor het publiek. De Kennisbank is inderdaad de beoogde kandidaat, maar er zijn nog vragen hoe de exploitatie moet worden ingericht.’
Filanthropium: Het is een publiek geheim dat de Kennisbank met grote financiële problemen kampt op dit moment. Daar moet niet alleen over toekomstige exploitatie gesproken worden, maar ook over huidige, zeer forse tekorten. Datzelfde geldt trouwens ook voor jullie toezichthouder CBF, dat vorige week in Filanthropium aangaf een tekort van maar liefst 7 ton te hebben.
De Graeff: ‘Wat betreft de Kennisbank zijn er twee vragen. De eerste is een financiële. In de Kennisbank zijn investeringen gedaan, waarmee de beoogde databank voor een belangrijk deel is gerealiseerd. Maar de exploitatie moet natuurlijk komen uit reguliere inkomsten. Uitgangpunt daarvoor was verplichte registratie van alle filantropische instellingen, met een bijbehorende financiële bijdrage aan de Kennisbank. Dat laat op zich wachten. Een dergelijke verplichting wordt geregeld door een algemeen verbindendverklaring door de overheid. Daarom zijn verdere investeringen in de Kennisbank stopgezet en wordt de website momenteel niet verder aangevuld. Op dit moment is er geen sprake van een negatieve exploitatie. Daarnaast is er een tweede vraag. Namelijk hoe de functie van de Kennisbank zich verhoudt tot informatiebeheer door de toezichthouders, voor het fondsenwervende deel van de sector het CBF. SBF heeft op dit punt advies ingewonnen bij een deskundige die een aantal scenario’s heeft uitgewerkt. In oktober komt er een Ronde Tafel met betrokken partijen om deze scenario’s met elkaar te bespreken en de koers vast te stellen. Als die koers helder is, wordt ook duidelijk hoe we zowel inhoudelijk als financieel met de Kennisbank verder gaan.
Wat betreft het CBF: daar gaat het om de aanloopkosten voor de nieuwe toezichthoudende rol. Die betreffen investeringen in personeel, IT en communicatie. Die aanloopkosten zijn op dit moment onvoldoende gedekt. Tussen het CBF, het IF en VFI is hierover onlangs overleg geweest. Allereerst hebben we afgesproken nader in beeld te krijgen om welk bedrag het nu precies gaat en in welke tijdsspanne die investeringen moeten worden gedaan. Daarnaast hebben we verschillende wegen verkend om het financiële probleem op te lossen. Het is nu te vroeg om daar nader op in te gaan. Wel ben ik van mening dat het fondsenwervende deel van de sector daaraan een bijdrage moet leveren. Uiteindelijk loopt financiering van toetsing natuurlijk via de tarieven van het CBF. Maar we bekijken momenteel of een bijdrage van de sector in de voorfinanciering tot de mogelijkheden behoort. Ik heb er vertrouwen in dat we hieruit kunnen komen.’
Filanthropium: Los van financiële perikelen, speelt ook nog een meer principieel punt: de specifieke relatie tussen de toezichthouder(s) en het centraal informatiepunt. Ten minste, als die niet bij een en dezelfde partij liggen.
De Graeff: ‘Daar is bij onze leden over gezegd: je kunt die relatie leggen, maar op het moment dat de toezichthouder afhankelijk wordt van wat in het informatiepunt is opgeslagen, dan kan het risico ontstaan dat men niet of niet op tijd of over (nog) niet gevalideerde gegevens kan beschikken voor de adequate uitoefening van het toezicht. We zitten dus wel met de vraag: welke kennis moet er zijn bij de toezichthouder en welke bij het infopunt en wat is de precieze relatie tussen die twee? Dat wordt nu onderzocht.’
Filanthropium: En de vraag wie feitelijk de eigenaar is van de data?
De Graeff: ‘Ik ben meer bezig met de vraag: wie creëert en actualiseert die info en wie heeft toegang?’
Filanthropium: Tot slot. Hoe ziet de planning voor implementatie van het validatiestelsel eruit voor de fondsenwervende organisaties?
De Graeff: ‘Dat wij per 1 januari 2016 met een gemoderniseerd systeem van toezicht van start gaan, wat overigens ook in stappen zal gebeuren. Maar op 1 januari zal het fondsenwervende deel van de sector met een erkenningsregeling het nieuwe validatiestelsel inluiden. Of dat helemaal lukt, kan ik niet voor de volle honderd procent garanderen, want de materie is weerbarstig, maar we zijn goed op weg.’
Filanthropium: En is een communicatieplan nog deel van deze uitrol? Het draagvlak voor dit nieuwe stelsel lijkt wel wat verbreding te kunnen gebruiken.
De Graeff: ‘Daar is inderdaad nog flink wat werk te verrichten. Op dit moment wordt gewerkt aan een communicatieplan, maar zolang we nog niet weten waar we inhoudelijk precies aan toe zijn is het lastig heel concreet te worden. Maar er zal zeker geld voor vrijgemaakt gaan worden. Meer kan ik daar in dit stadium nu niet over zeggen.’
Validatie & Toezicht