Aristoteles zei het al
Kris Putnam adviseert al geruime tijd grote Amerikaanse foundations en (would be) filantropen. Het viel haar op dat ook de filantropische weg naar de hel geplaveid is met goede voornemens. Bakken met geld, maar echte veranderingen bewerkstelligen – laat staan duurzame impact? Het is bepaald geen nieuw probleem: de Griekse wijsgeer Aristoteles hield ons al voor dat (weg)geven een stuk moeilijker is dan we denken: je kunt een vol hart hebben, maar ook een leeg hoofd… Struikelen over je eigen goede bedoelingen is wat Putnam in haar dagelijkse praktijk ook vaak tegenkomt. Maar waar gaat het dan steeds mis?Tussen droom en daad
In Delusional Altruism - goed doen gebaseerd op waandenkbeelden - geeft Putnam daar antwoorden op. Haar boek valt in tweeën uiteen: in het eerste deel komen zeven filantropische “waandenkbeelden” voorbij. Het is een deconstructie van de filantroop die het goed bedoelt, maar goed doen bouwt op drijfzand. Eenmaal door de wasstraat van illusies komt de auteur in het tweede deel met adviezen om effectief werk te maken van wat zij ‘transformational giving’ noemt. Transformationele filantropie streeft naar maximaal effectieve inzet van alle middelen om duurzame veranderingen te bewerkstelligen. Maar tussen droom en daad bestaan praktische bezwaren die de gevers dus eerst onder ogen moeten zien in het eerste deel.Aanstekelijke frisheid
De enthousiaste wijze waarop Putnam te werk gaat, zouden we hier misschien ‘typisch Amerikaans’ noemen, maar dat is wat mij betreft geen diskwalificatie. De auteur werkt volgens het succesrecept van schrijvers met een marketingneus met lijstjes en een grote hoeveelheid voorbeelden uit haar praktijk, die de problemen heel inzichtelijk maken. Het maakt ‘Delusional Altruism’ een vlot en in twee uurtjes te consumeren boek waarin de lezer niet struikelt over voetnoten of abstracte theorieën. Tegelijkertijd zijn er ook veel spoilers: bij de behandeling van de zeven waandenkbeelden (deel 1) komen de oplossingen deels ook al voorbij en zijn er flink wat open deuren, die Putnam - het is een gave - toch met een aanstekelijke frisheid intrapt.Het overhead-spook
En typisch ‘Amerikaans’ is het boek in de voorbeelden – veelal toegesneden op de individuele grootgever- en de appels & peren-vergelijkingen die zij trekt met de Europese filantropie. Dat de Amerikaanse filantropiesector veel groter is in absolute getallen, zal best, maar de verschillen in cultuur, maatschappelijke plaats en fiscaliteiten die deze verschillen verklaren, komen niet aan bod. Is het boek daarmee alleen voor de Amerikaanse markt geschreven? Nee. Ook filantropen en fondsen in Nederland kunnen in Putnams spiegel interessante dingen over zichzelf zien. Vooral de Hollandsche gewoonte om de kosten van je organisatie zo laag mogelijk te houden om niet het verwijt van de eeuwige strijkstok te krijgen, wordt door Putnam vrij overtuigend afgeserveerd als volstrekt contraproductieve zuinigheid. De angst om te investeren in (de kwaliteit van) je eigen organisatie is een overhead-spook dat zij graag wil verjagen: ‘(bijna) alles naar de doelbesteding’ is volgens Putnam geen duurzame strategie. Sterker nog: filantropen en organisaties moeten veel meer vanuit ‘overvloed’ denken, zien en handelen. Wie investeert in de eigen talenten, kwaliteit en organisationele veerkracht, zal op den duur effectiever en impactvoller zijn.Verkeerde vragen
Naast de verkeerde besparingen, noemt Putnam nog een heel rijtje aan filantropische waandenkbeelden: angst, gebrek aan snelheid, te veel stappen en bureaucratie inbouwen, het konijn-in-lichtbak-syndroom a.g.v. de complexiteit van het op te lossen maatschappelijke probleem, heel erg je best doen zonder ook maar een deuk in een pakje boter te slaan en vooral: de verkeerde vragen stellen.De waarom-vraag
Transformationele filantropie begint volgens Putnam niet met praktische vragen over hoeveel of hoe je moet geven, maar met de waarom-vraag. Alleen dan ben je in staat om bij te dragen aan echte systeemverandering. Putnam roept daarom op het filantropisch werk voortdurend door zo’n ‘systeembril’ te bekijken, te geven/investeren volgens een vast framework samen met andere veranderaars en gericht bewegingen te ondersteunen die de systeemverandering ook nastreven. Álle assets van je organisatie zouden een hefboomwerking moeten krijgen: impact donations, impact investments, je intellectuele vermogen, je reputatie-invloed tot met je onroerend goed. Kernvraag voor transformationele filantropen is hier: hoe breng je al deze investeringen in lijn met je maatschappelijke doelstellingen?Conclusie
Delusional Altruism is geen traditioneel standaardwerk, zoals Frumkins Strategic Giving. Veel meer lijkt het op een Soldaat Filantroop-handboek, met adviezen uit de dagelijkse praktijk. Deze adviezen zijn overwegend globaal van aard en meer een kapstok voor vervolgdiscussie en -actie, dan uitgewerkte adviezen (m.u.v. hoofdstuk 13 wellicht). Bij Putnam geen technische uitwerking van social venturing-principes zoals de Impact Value Chain of IMM (Impact Mangement en Measurement) die bij transformationeel geven een cruciale rol spelen. De sterkte van dit boek zit 'm meer in het formuleren van de juiste vragen die elke filantroop zich zou moeten stellen. Het maakt Delusional Altruism een prima startpunt voor vermogenden die overwegen om een deel van hun rijkdom een maatschappelijke betekenis te geven, maar ook voor filantropen en familiefondsen die een reeds bestaande filantropische kar uit de modder van goede bedoelingen op vaste grond willen trekken.Kris Putnam-Walkerly. Delusional Altruism: why philanthropists fail to achieve change and what they can do to transform giving. 248 pagina’s. Wiley, 2020. ISBN 978-1-119-60606-2-5300.
Het boek is bij alle online bookstores bestelbaar.
Wilt u columns lezen van DDB-Expert Kris Putnam? Klik hier.
Auteur Edwin Venema schrijft regelmatig bijdragen over filantropie, onder andere voor De Dikke Blauwe. Hij was meer dan tien jaar hoofdredacteur van DDB totdat hij in 2018 zijn eigen redactiebureau De Kopijmeester begon.
Wilt u meer artikelen van zijn hand lezen? Klik hier.