Er zijn gesprekken die je nog lang met je meedraagt. Het gesprek dat wij vorige week hadden met Fazle Hasan Abed is er zo een. Ingewijden in ontwikkelingssamenwerking kennen ‘Sir Abed’ natuurlijk allang, maar voor het grote publiek is hij, evenals zijn geesteskind - de ontwikkelingsorganisatie Brac International - relatief onbekend. Waarlijk een stille reus met 100.000 medewerkers, actief in 11 landen en een jaarbudget van 1 miljard dollar.
Nu is alles van waarde weerloos voor cynici en een positief verhaal over ontwikkelingswerk past slecht in de framing van de ‘hulpindustrie’, die bodemloze putten dempt, eigen zakken vult, corrupte regimes in het zadel houdt en vooral het rijke Westen moet verlossen van een groot schuldbesef. En hadden we hulp al niet allang ingeruild voor handel: trade for aid?
Het is verleidelijk om Abed te verwelkomen als de weldoener die afrekent met alle cynisme rond armoedebestrijding. Verleidelijk in tijden waarin de mensen weer snakken naar goed nieuws; naar de Klavers en Macrons die weerstand bieden tegen de Brexiteers, de Trumpisten en eigen land-eerst-proclamisten. Maar het is ook onverstandig mee te gaan in de oorlogsretoriek van maatschappelijk afgehaakten die slechts ‘realisme’ zien tegenover al die naïeve en zelfingenomen ‘Gutmenschen’. Zoals altijd is de werkelijkheid een overweldigend universum aan grijs tussen randjes inktzwart en lelieblank.
Dat geldt ook voor Abed, die bijna een halve eeuw keihard werken representeert. En dan bedoelen we: bij 26 miljoen gezinnen van deur tot deur gaan. Jaren achtereen. Aan de basis van zijn en Brac’s methode ligt behalve onvoorstelbare doorzettingskracht, vooral de wil om een lerende organisatie te zijn, nuchter te analyseren en te focussen op een beproefde aanpak. Is daarmee de corruptie een halt toegeroepen? Verandert alles in goud? Zijn er geen vragen over Brac’s interventies door middel van eigen verdienmodellen? Natuurlijk niet. Ook Abed en Brac zijn niet boven kritiek verheven en worden soms stevig en terecht bevraagd. Maar wat is hier ‘het grote plaatje’?
Columnist en PC Hooft-prijswinnaar Bas Heijne schreef afgelopen zaterdag in NRC:
‘Het 20ste-eeuwse humanisme van grote mannen als Gandhi, King en Mandela, waarbij een mens werd opgeroepen de menselijkheid van een ander te erkennen, de ‘muren binnen onszelf’ af te breken en onderlinge afhankelijkheid als een teken van kracht te zien in plaats van zwakte, heeft jarenlang zieltogend op de vuilnisbelt van de geschiedenis gelegen – mooie woorden, maar zo naïef! En hypocriet! Kijk even om je heen en je ziet dat de mens, de wereld, niet zo rooskleurig in elkaar steken. Maar nu het ‘realisme’ na 2001 tot zoveel hatelijke identiteitsretoriek en zwelgende ondergangsfantasieën heeft geleid, kan een wederopstanding van dat humanistische gedachtengoed niet uitblijven. Ik help het mezelf hopen.’
Je hoeft niet eens een reborn humanist te zijn om in te zien hoe belangrijk internationale solidariteit is: wie anderen aan hun lot overlaat in armoede en zich terugtrekt achter nationale grenzen en muren, importeert op korte of langere termijn alle ellende waar nu de kranten vol van staan: van rubberboot tot bomgordel.
Misschien staat ‘Sir Abed’ wel voor het neo-humanisme waarop Bas Heijne hoopt. De 'architect van de armoedesbestrijding' inspireert iedereen die zoekt naar een alternatief voor het cynisme dat zich vermomt als ‘realisme’. Oordeel zelf: klik hier.
Ontwikkelings samenwerking