Loterijen
De last van Goed Geld
9 februari 2012
Opinie | Edwin Venema | Loterijen
Nederlanders en succes: het is een moeizaam huwelijk. Al helemaal in het land van goed doen. In de beginjaren moesten Boudewijn Poelmann c.s. leuren met hun Postcodeloterij-concept. Nu de Goede Doelen Loterijen zijn uitgegroeid tot de grootste private flappentap van zorg, welzijn, sport, cultuur en charitas, zwelt de kritiek op de dominantie en ‘monopoliegedrag' aan. Een deel van die kritiek is volstrekt legitiem en vereist een passende reactie uit de Van Eeghenstraat. Noblesse oblige. Andere kritiek is aanzienlijk lastiger te pareren: met name de bedrijfsmatige aspecten van de intussen perfect geoliede marketingmachine in de Van Eeghenstraat stuiten op weerstand. En zo zitten de Goede Doelen Loterijen gevangen in dezelfde professionaliseringsparadox als veel van hun grote beneficianten: die lijken voor veel donateurs soms meer op ambtelijke overheden of commerciële bedrijven dan op civil society-organisaties. En daar zit natuurlijk wat in: ook al zijn de Goede Doelen Loterijen in essentie nog steeds een privaat initiatief, om kwartjes en dubbeltjes gaat het intussen allang niet meer. Professionaliteit en ‘liefdewerk oud papier' zijn in de publieksperceptie echter bijna onverenigbaar. Dat is typerend voor de verhouding van Nederlanders met filantropie: we vinden het belangrijk om aan goede doelen geven, maar liever niet met het idee dat de een daarin beter, groter of succesvoller is dan de ander. Ook niet als er jaarlijks een adembenemende vracht geld wordt afgestort voor het algemeen nut. Goed doen in Nederland is en blijft een complexe cocktail van humanisme, egalitarisme, particularisme, Calvinisme en een venijnig toefje afgunst.