In de Volkskrant van 22 maart publiceerde Wim Bossema een kritische beschouwing over hoe Amerikaanse filantropen in Afrika, de plaats aan het innemen zijn van Westerse regeringen en hulporganisaties. Bossema plaatst daar kritische kanttekeningen bij, in navolging van ‘klassieke’ hulporganisaties in West-Europa die onderzoek hebben gedaan naar de nieuwe spelers in het veld. De grote vraag die gesteld wordt in het onderzoek - en het artikel is: ‘Wie controleert hén? Wie evalueert de projecten die zij financieren?’.
Ik heb de neiging om daar toch wat ontspannen naar te kijken. Er was en is, in sommige kringen, scepsis over de nieuwe filantropen (Bill en Melinda Gates, Warren Buffett, Mark Zuckerberg en Priscilla Chan, Ted Turner en nu ook de Nederlandse Frits Goldschmeding). Maar waarom eigenlijk? Wees blij dat ze hun vermogen inzetten voor de goede zaak. Ze kunnen er tenslotte ook andere dingen mee doen! En de feiten spreken: de hulp aan Afrika van particuliere donoren uit de VS is verviervoudigd tussen 2002 en 2012.
Bossema schrijft in zijn artikel dat ‘Veel ontwikkelingslanden de betuttelende ‘hulpindustrie’, met de vele, uiteenlopende eisen en evaluaties zat zijn.’ Dat is de andere zijde van de medaille. De nieuwe filantropen hebben hun focus op resultaat, in plaats van proces, en dat is natuurlijk veel aantrekkelijker.
De scepsis en de kritische vragen van klassieke hulporganisaties zou deels dus ook kunnen voortkomen uit het besef dat men ‘marktaandeel’ aan het verliezen is. Drie weken geleden heb ik van dichtbij kunnen zien hoe de werkelijkheid in sommige landen aan het veranderen is. Ik was in Bangkok voor de uitreiking van de Thai NGO Awards met de Rockefeller Foundation (ook al zo’n grote private filantroop met corporate roots) en de Resource Alliance. De organisaties (en dus ‘prijswinnaars’) met de meeste impact waren primair lokale, nieuwe initiatieven. In landen zoals Thailand, waar de economie zich ontwikkelt en een middenklasse ontstaat, neemt men zelf het heft in handen én steken (‘on top of’) internationale vermogensfondsen geld in deze initiatieven. De klassieke, internationale NGO’s verliezen langzaamaan relevantie.
Wellicht nog opmerkelijker is dat grote bedrijven een prominente rol spelen in ‘social change’. Het internationale Marriott-concern zet campagnes ter vergroting van de verkeersveiligheid op en de Thaise Minor Group (die duizenden restaurants, hotels en winkels bezit in Zuidoost Azië) investeert substantieel in educatie. Daarnaast zijn social entrepreneurs in Thailand onmiskenbaar in opkomst (vooral veel klassieke ‘wereldwinkel-formules’, verkoop van artikelen uit arme streken in winkelcentra in de hoofdstad), maar ook meer-van-nu-modaliteiten komen voor. Moderne mengvormen van activisme en ondernemerschap (het DNA van goede doelen!) hebben postgevat. Het werk van Mechai Viravaidya (luister hier naar zijn TED-talk) is wat dat betreft illustratief.
Viravaidya zette zich in de jaren zeventig al in om het welvaartspeil in zijn land op te krikken, geboortecontrole was het middel daartoe. Het promoten van condooms werd zijn ‘core-business’. Met spraakmakende campagnes en nu met merchandise en een heuse restaurantketen (‘Cabbages & Condoms’) werd de geboorte-explosie ingedamd en later gewerkt tegen de verspreiding van HIV/AIDS. Een enorm en inspirerend succes. De vraag: ‘Wie controleert hén? Wie evalueert de projecten die zij financieren?’; daar maken ze zich in Thailand niet druk over…. ze DOEN dingen….
Ontwikkelings samenwerking