Comeback van de filantropiesector? It takes two to tango!

2 juli 2015
Nieuws | | Personalia

Al bijna zijn hele wetenschappelijke leven is Theo Schuyt ambassadeur van ‘de derde weg’: privaat initiatief als redelijk alternatief voor staats- en/of marktfinanciering. Na het demasqué van de omnifinancierende verzorgingsstaat is het tijd voor een comeback van de filantropie, vooral ook omdat een enorme vermogensoverdracht van ouderen aan het algemeen nut lonkt. Daarvoor is wel nodig dat de onberekenbare overheid en de amateuristische sector werken aan een duurzame relatie. Aldus prof. Schuyt tijdens zijn oratie als kersverse (bijzonder) hoogleraar ‘Filantropie en sociale innovatie’ aan de Universiteit Maastricht op 18 juni.

Hij staat te boek als de pionier van wetenschappelijk onderzoek naar filantropie in Nederland. Socioloog-van-huis-uit Theo Schuyt begon bijna twintig jaar geleden als eerste de geldstromen in de Nederlandse filantropie in kaart te brengen en studie te doen naar de geefmotieven van ons Nederlanders (Geven In Nederland). Gek genoeg bleken wij een geefgraag land, ondanks de kolossale dominantie van het publieke domein door de overheid. Die had na de Tweede Wereldoorlog in rap tempo de financiering van algemene voorzieningen overgenomen van particuliere fondsen. Over een breed front veranderde de geldstroom ‘privaat voor publiek’ in ‘publiek voor publiek’. Een proces dat Schuyt aanduidt met ‘verstatelijking’ en raak typeert in zijn oratie: ‘Zoals God verdween uit Jorwerd, zo verdween de particuliere financiering uit scholen, universiteiten, ziekenhuizen, musea, dorpshuizen, uit het jeugdwerk en de armenzorg.’
Het maatschappelijk ‘middenveld’ als financier verschoof vrijwel geruisloos naar de periferie van ons bestel.

Financieringssprookje
Pas vanaf het begin van de jaren negentig vertoonde filantropie – vrijwillige, private financiering van goede en maatschappelijke doelen – weer een opleving: als onbaatzuchtige geefhandeling, als financieringsbron en als ‘sector’. De gaten die de overheid liet vallen werden toen steeds zichtbaarder. Het omnifinancieringssprookje van de collectieve middelen was uit en een regressieproces van ‘ont-statelijking’ duurt tot op de dag van vandaag voort.
Dat schept opnieuw kansen voor het particuliere initiatief, maar een ‘herintrede’ van de sector is geen vanzelfsprekendheid, zo waarschuwt Schuyt in zijn oratie bij de aanvaarding van een bijzonder hoogleraarschap ‘Filantropie en sociale innovatie’ aan School of Business and Economics van de Universiteit Maastricht. Deze leerstoel werd – als was het om Schuyts visie extra te onderstrepen financieel mogelijk gemaakt door een particulier fonds: Stichting Elisabeth Strouven.

Rupsje Nooitgenoeg
De relatie tussen overheid en filantropie is van oudsher een gecompliceerde. De houding van Den Haag lijkt daarbij volgens Schuyt altijd een uiterste te zijn: ofwel die van Rupsje Nooitgenoeg ofwel die van totale desinteresse. Voor de eerste houding leent Schuyt een begrip van prof. Trommel: ‘de gulzige overheid’. Oftwel: een overheid die particuliere verantwoordelijkheid en informele netwerken niet ziet als noodzakelijke aanvulling op overheidsbeleid en –uitvoering, maar als vervanging of onderdeel daarvan. 
Behalve substitutiegedrag - dat nu door het decentralisatieproces vooral op gemeentelijk niveau schrijnend naar voren komt – is ook een elementair gebrek aan kennis over de filantropische potentie van ons land opvallend. De jarenlange beleidslijn vanuit Den Haag ten aanzien van filantropie onder de titel ‘Zelfregulering’ is nooit vanuit een politieke visie op samenspel tussen overheid en maatschappelijk middenveld gebaseerd geweest: filantrowat?

‘Iedereen duikt’
Schuyt legt in zijn oratie echter niet alle schuld bij de overheid. Ook onze sector krijgt een paar flinke krabben over de neus: ‘Wie is woordvoerder voor deze sector in Nederland?....Wie verschijnt er in beeld als heel Nederland over de organisatievergoeding van Coen van Veenendaal van Alpe d’HuZes zalt? Niemand. Iedereen in de sector ‘duikt’ merkte het vakblad Filanthropium minzaam op.’
Volgens Schuyt valt er aan de zichtbaarheid, aan de uitleg wat en hoe de sector is en werkt, aan de communicatie, het nodige te doen. ‘Een heldere missie en een visie zou ook niet verkeerd zijn. Duidelijk en met één mond.’

Opleidingen
Een andere, belangrijke taak voor de sector is een van Schuyts bekende stokpaardjes: opleidingen. Voor wie in de filantropiesector wil gaan werken bestaat geen specifieke opleidingsverplichting. Schuyt, als altijd met gevoel voor pathos: ‘Het is moeilijker om een taxivergunning voor Maastricht en omstreken te krijgen dan om fondsenwerver of fondsenbesteder bij een grote filantropische instelling te worden.’

‘Onvolwassen sector’
Samenvattend stelt Schuyt: ‘De maatschappelijke onduidelijkheid rond de sector filantropie is systeemtheoretisch toe schrijven aan het interactiespel tussen een afwisselend negerende dan wel gulzige overheid en een zich te weinig zelfbewust presenterende – zeg maar onvolwassen – sector filantropie.’
Schuyt haalt in dit verband een mooi ‘opvoedingsadvies’ aan van hoogleraar Sigrid Hemels: ‘De politici moeten loslaten. Het is net als bij ouders met kinderen die het huis uitgaan en op eigen benen willen staan.’ In aansluiting hierop doet Schuyt daarom een voorstel voor een nieuwe slogan met als centraal begrip ‘onafhankelijkheidsacceptatie’.

Contracten
Maar hoe moet het concreet verder tussen overheid en sector? Schuyt: ‘In ieder geval huiswerk voor beiden. Aan overheidszijde wordt kennis van – en respect voor het specifieke en de zelfstandigheid van de sector filantropie gevraagd. Aan sectorzijde is het vergroten van zichtbaarheid en herkenbaarheid aan de orde, oftewel profilering en professionalisering. Voor beide geldt het advies: ‘elkaar kennen, elkaar ontmoeten en waar mogelijk elkaar versterken’.
Het inzetten van contracten biedt hierbij soelaas volgens Schuyt, die daarvoor als socioloog kennis uit de gezinstherapie (!) leent. Contracten zorgen volgens Schuyt voor een nieuwe dynamiek in relaties en zetten de deur open voor nieuwe ideeën en innovatie.

Convenant
Het convenant ‘Ruimte voor Geven’ is zo’n contract: daarin sloot de Nederlandse overheid een herenakkoord dat eenzelfde status heeft als een contract. Beide partijen beloven open tegen elkaar te zijn in het nastreven van publieke doelen en elkaars onafhankelijkheid te accepteren op basis van wederzijds respect en eerlijkheid. De overheid garandeert dat er geen ‘substitutie’ zal plaatsvinden: met andere woorden, als er vanuit de sector filantropie geld beschikbaar komt voor een bepaald doel, zal de overheid zich niet terugtrekken door op dit doel te bezuinigen.

Minder bureaucratie
‘Substitutie’ – zoals hiervoor al aangehaald - werd en wordt door Schuyt als het belangrijkste obstakel voor samenwerking gezien. Daarbij biedt een contract overheden tegelijkertijd ook de mogelijkheid af te rekenen met buitensporige vormen van willekeur. Met het uitwisselen van informatie en het voeren van onderhandelingen wordt de weg vrijgemaakt voor een afspraak die het algemeen belang dient: ‘Wij betalen dit, als jullie dat doen’.
Als er na een dergelijke afspraak toch nog sprake is van willekeur, zo meent Schuyt, kan de overheid altijd nog haar wettelijke macht uitoefenen en verklaren dat de filantropische bijdrage ‘niet bijdraagt aan het algemeen belang’ en de fiscale voordelen intrekken. Contractuele afspraken zijn niet alleen voordelig voor de betrokken partijen, maar dragen volgens hem ook bij aan minder overregulering en bureaucratie.

Wilt u de volledige tekst van Schuyts oratie ‘Philantropie dynamique: over de sociologische betekenis van de herintrede van een sector’ lezen? Klik hier.