De in 1939 opgerichte vereniging A richtte in februari 2016 een stichting (X) op die een winkel in tweedehandsgoederen exploiteerde. De exploitatie vond feitelijk plaats door vrijwilligers. A en X waren door de Belastingdienst aangewezen als ANBI’s. X stelde dat de winkelomzet niet met BTW was belast, omdat geen sprake van een economische activiteit omdat haar winkelprijzen moesten worden aangemerkt als symbolische vergoedingen en zij als goededoelenorganisatie haar hele opbrengst gebruikte tegen armoedebestrijding.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste echter dat X wel economische activiteiten verrichtte en als BTW-ondernemer moest worden aangemerkt. De lage prijzen voor de aangeboden goederen deden niet af aan het gegeven dat van de koper een tegenprestatie werd verlangd voor de levering van het goed. Die tegenprestatie stond in rechtstreeks verband met het geleverde goed omdat de koper wenste te betalen voor het kunnen beschikken over dat goed. Uit het ondernemersplan bleek dat opbrengsten dienden om inkomsten te genereren. X zocht de publiciteit en maakte reclame. X trad ook in concurrentie met kringloopwinkels en was daarmee ook vergelijkbaar, ook al was haar hoofdintentie, anders dan bij kringloopwinkels, de armoedebestrijding. Zij droeg de goederen volgens de Rechtbank niet uit vrijgevigheid over aan de koper en er was volgens de Rechtbank geen sprake van een symbolische vergoeding of van een vergoeding die niet in verband stond met het geleverde goed.
Bron: Fiscaal up to Date
Tax & Legal